ECLI:NL:CRVB:2020:1673

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
18/6527 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA met betrekking tot psychische klachten en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55 tot 65%, maar appellant betwistte deze beoordeling en stelde dat er aanvullende beperkingen opgenomen moesten worden in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank Midden-Nederland had eerder geoordeeld dat de medische beoordeling door het Uwv voldoende was gemotiveerd, maar appellant was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts Fokke, die de FML had opgesteld, onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen aanvullende beperking moest worden opgenomen voor geluid en licht. De Raad volgde de conclusie van psychiater Henselmans dat appellant, door zijn psychische aandoeningen, extra gevoelig is voor prikkels. De Raad oordeelde dat de FML bij item 2.12.6 als extra toelichting moest worden opgenomen: ‘geen omgeving met veel geluid of fel licht’.

Desondanks concludeerde de Raad dat de geselecteerde functies voor appellant, ondanks deze beperking, passend waren. De arbeidsdeskundige had voldoende gemotiveerd dat de functies geen werk in mensenmassa’s omvatten en dat er voorzieningen waren voor geluidsoverlast. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld op 55 tot 65%. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

18.6527 WIA

Datum uitspraak: 29 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 mei 2018, 17/1528 (aangevallen tussenuitspraak) en de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 november 2018, 17/1528 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. van Gent, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2020. De zitting heeft, overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, plaatsgevonden via een beeldverbinding. Daaraan hebben deelgenomen appellant, bijgestaan door mr. Van Gent, en mr. M.J. van Steenwijk namens het Uwv.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als monteur voor gemiddeld 40,98 uur per week. Op 19 januari 2012 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant met ingang van 6 mei 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 63,56%. Tijdens de looptijd van de loongerelateerde uitkering heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is gedaald naar 27,77%.
1.2.
Appellant heeft in maart 2016 bij het Uwv gemeld dat in oktober 2015 nieuwe diagnoses zijn gesteld, en dat hij de in februari 2016 gestarte werkzaamheden per 3 maart 2016 heeft beëindigd. In verband daarmee heeft een herbeoordeling plaatsgevonden en heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 mei 2016. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 13 juli 2016 met ingang van 6 mei 2016 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45 tot 55%. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit bij besluit van 24 februari 2017 (bestreden besluit) gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 6 mei 2016 nader vastgesteld op 55 tot 65%. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 23 januari 2017 en 21 februari 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een aangescherpte FML van 23 december 2016 en rapporten van 3 februari 2017 en 21 februari 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat uit de door appellant overgelegde expertise van Psyon niet volgt dat (aanvullende) beperkingen worden geadviseerd ten aanzien van doelmatig en zelfstandig handelen of het inleven in anderen. In zoverre is er geen grond voor twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv en slaagt de beroepsgrond niet. Ten aanzien van de beperking op item 2.12.6 heeft de rechtbank als volgt overwogen. Niet in geschil is dat appellant bekend is met een obsessief-compulsieve stoornis (OCD) in het kader van een autisme spectrum stoornis (ASS). Psychiater Henselmans van Psyon heeft appellant gezien en psychisch onderzocht. Henselmans benoemt in zijn rapport dat bij appellant, vanuit het feit dat hij door de combinatie van de OCD en de ASS moeite zal hebben met het verdelen van zijn aandacht, waarschijnlijk sprake is van een continue verhoogde arousal. Dit kan in het algemeen gevoelens van uitputting geven en worden beleefd als concentratieklachten. Verzekeringsarts Fokke heeft gelet hierop geadviseerd op item 2.12.6 van de FML een verdergaande beperking op te nemen voor activiteiten die door appellant als stresserend worden ervaren, zoals werken in een omgeving met veel geluid. Vervolgens heeft Fokke voorgesteld onder 2.12.6 toe te voegen: geen omgeving met veel geluid of fel licht. In zijn nadere rapport van 5 februari 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat, nu Henselmans geen beperking op geluid heeft geformuleerd, de motivering ontbreekt om een beperking toe te voegen ten aanzien van omgaan met veel geluid. In het licht van de diagnose ASS en de prikkelgevoeligheid van appellant, zoals beschreven in de psychiatrische expertise, heeft de verzekeringsarts naar het oordeel van de rechtbank zijn standpunt op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd, zodat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.2.
Het Uwv heeft met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 mei 2018 nader gemotiveerd waarom er geen reden is tot verdergaande beperkingen te komen bij item 2.12.6 en/of eventueel item 3.7. Daartoe heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat psychiater Henselmans geen directe relatie heeft beschreven met prikkelgevoeligheid of gevoeligheid voor geluid zoals door appellant aangegeven.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat met het aanvullende rapport van 16 mei 2018 voldoende inzichtelijk is gemotiveerd dat de in het bestreden besluit voor appellant aangenomen beperkingen voldoende zijn. Daarmee heeft het Uwv het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld. Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling heeft de rechtbank verder geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies aan de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag kunnen liggen en dat van het werken in mensenmassa’s bij de gegeven functieomschrijvingen geen sprake is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar de door psychiater Henselmans verrichte expertise van 19 januari 2018, herhaald dat in de FML ook beperkingen opgenomen moeten worden bij de items 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1.5, 2.6 en 3.7, en een aanvullende beperking bij item 2.12.6. Wat betreft de beperking op item 2.12.6 heeft appellant verwezen naar het rapport van verzekeringsarts Fokke, die de door hem geformuleerde beperkingen heeft gebaseerd op de expertise van Henselmans. Volgens appellant dient de toelichting bij item 2.12.6 als volgt aangevuld te worden: ‘geen omgeving met veel geluid of fel licht’. Appellant heeft ook betoogd dat de voor hem geselecteerde functies niet geschikt zijn, omdat bij de SBC-codes 267040 en 272043 te veel mensen werkzaam zijn in de ruimte waar de werkzaamheden plaatsvinden.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het rapport van 27 januari 2020 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 6 mei 2016 heeft vastgesteld op 55 tot 65%. Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat het geschil zich beperkt tot de vraag of het Uwv in de FML bij item 2.12.6 als aanvullende toelichting had moeten opnemen ‘geen omgeving met veel geluid of fel licht’, en zo ja, of appellant, gelet op de bij item 2.12.6 opgenomen toelichtingen ‘geen werk in mensenmassa’s’ en ‘geen omgeving met veel geluid of fel licht’ geschikt was voor de voor hem geselecteerde functies.
4.3.
Ook de Raad stelt vast dat niet in geschil is dat appellant bekend is met een OCD in het kader van een ASS. In de expertise van 19 januari 2018 stelt psychiater Henselmans dat bij appellant, door de combinatie van de OCD en de ASS, waarschijnlijk sprake is van een continue verhoogde arousal. Een continue verhoogde arousal kan in algemene zin gevoelens van uitputting geven en beleefd worden als concentratieklachten, aldus Henselmans. Verzekeringsarts Fokke heeft op basis van het rapport van Henselmans gesteld dat gelet op de verhoogde arousal beperkingen bestaan voor activiteiten die bij appellant als stresserend worden ervaren, en dat aan de FML bij item 2.12.6 als extra toelichting dient te worden opgenomen ‘geen omgeving met veel geluid of fel licht’. Gelet op de expertise van Henselmans, waarin hij diverse malen refereert aan de bij appellant bestaande beperkte prikkeltolerantie, alsmede het feit dat het bij arousal gaat om een toestand van waakzaamheid voor verhoogde prikkels, staat voor de Raad voldoende vast dat bij item 2.12.6 de door verzekeringsarts Fokke gestelde aanvullende toelichting van ‘geen omgeving met veel geluid of fel licht’ moet worden opgenomen. Het in de rapporten van 5 februari 2018 en 16 mei 2018 opgenomen (summier gemotiveerde) standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat Henselmans geen directe relatie heeft beschreven met prikkelgevoeligheid of gevoeligheid voor geluid en dat geen reden bestaat om in verband daarmee een aanvullende toelichting op te nemen bij item 2.12.6, wordt dus niet gevolgd.
4.4.
Uit wat in 4.3 is overwogen volgt dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist is, en dat in de FML bij item 2.12.6 als extra toelichting zal moeten worden opgenomen: ‘geen omgeving met veel geluid of fel licht’. Uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting zal worden beoordeeld of er voldoende informatie aanwezig is in het dossier om de in 4.2 genoemde vraag te beantwoorden.
4.5.
De Raad heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verzocht nader te motiveren of de voor appellant geselecteerde functies, gelet op de in de FML van 23 december 2016 bij item 2.12.6 opgenomen toelichting ‘geen werk in mensenmassa’s’, geschikt zijn voor appellant. De Raad heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook verzocht, voor het geval de Raad na nadere bestudering en bespreking van de zaak met partijen tot het oordeel mocht komen dat verzekeringsarts Fokke gevolgd dient te worden wat betreft zijn conclusie dat in de FML een aanvullende toelichting moet worden opgenomen bij item 2.12.6 (‘geen omgeving met veel geluid of fel licht’), op voorhand al te onderzoeken wat daarvan de eventuele gevolgen zijn voor de voor appellant geselecteerde functies. In het rapport van 27 januari 2020 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nader gemotiveerd dat de voor appellant geselecteerde functies ook met de toelichtingen ‘geen werk in mensenmassa’s’ en ‘geen omgeving met veel geluid of licht’ passend zijn voor appellant. Dat standpunt wordt gevolgd.
4.5.1.
Wat betreft de toelichting ‘geen werk in mensenmassa’s’ wordt het volgende overwogen. Vastgesteld wordt dat de verzekeringsarts noch de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht wat dient te worden verstaan onder ‘geen werk in mensenmassa’s’. Uit het rapport van 27 januari 2020 blijkt dat het Uwv deze toelichting in die zin heeft opgevat, dat (pas) sprake is van werk in mensenmassa’s als sprake is van een publieksgerichte functie waarbij men met grote groepen mensen wordt geconfronteerd. Er bestaat geen aanleiding die opvatting niet te volgen. Daartoe wordt gewezen op wat in het normale spraakgebruik onder mensenmassa wordt verstaan, namelijk een grote menigte mensen, alsmede op het feit dat verzekeringsarts Fokke in zijn rapport niet heeft gesteld dat het in de toelichting bij item 2.12.6 gebruikte begrip mensenmassa’s te ruim is. Uitgaande van de door het Uwv gehanteerde uitleg van het begrip mensenmassa’s wordt geconstateerd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 27 januari 2020 zorgvuldig en toereikend heeft gemotiveerd dat in de voor appellant geselecteerde functies geen sprake is van werk in mensenmassa’s.
4.5.2.
Wat betreft de toelichting ‘geen omgeving met veel geluid of fel licht’ wordt het volgende overwogen. Bij de voor appellant geselecteerde functie elektronica monteur (nieuwbouw en onderhoud), SBC-code 267040 met functienummer 3697.0004.012 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat gehoorbescherming aanwezig is (niet verplicht), dat indien de geluidsbelasting als te hoog wordt ervaren er dus door de werkgever een voorziening ter beschikking is gesteld en dat de functie dus passend is. Deze motivering is toereikend. Met gehoorbescherming wordt immers voorkomen dat sprake is van prikkels als gevolg van veel geluid. Voorbij wordt gegaan aan de eerst ter zitting van de Raad door appellant ingenomen stelling dat hij niet met gehoorbescherming kan werken omdat hij dan angstig wordt en vervalt in dwanghandelingen. Gelet op het feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 5 februari 2018 al heeft gewezen op de mogelijkheid om bij veel geluid gehoorbescherming te dragen had het op de weg van appellant gelegen zijn stelling dat dat voor hem niet mogelijk is te onderbouwen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ten aanzien van de overige functies toegelicht dat geen sprake is van een kenmerkende belasting bij geluidsbelasting, zodat deze functies passend zijn. Deze motivering wordt voldoende geacht, omdat het in de toelichting ‘geen omgeving met veel geluid of licht’ niet (slechts) gaat om geluid, maar om veel geluid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder voldoende gemotiveerd dat in de functies geen afwijkende lichtintensiteit noodzakelijk is en dat in de functies waarin sprake is van een kenmerkende belasting bij item 2.1 (zien) niet gesproken kan worden van blootstelling aan fel licht.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat de voor appellant geselecteerde functies, ook wat betreft de bij item 2.12.6 opgenomen toelichtingen ‘geen werk in mensenmassa’s’ en ‘geen omgeving met veel geluid of licht’, passend zijn voor appellant. Daarmee staat vast dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 6 mei 2016 terecht heeft vastgesteld op 55 tot 65%.
4.7.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit niet was voorzien van een deugdelijke medische en arbeidskundige motivering zoals, artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vereist. De schending van artikel 7:12 van de Awb wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden door deze schending niet zijn benadeeld. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
5. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van gronden.
6. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 2.100,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (2 punten à € 525,-) en hoger beroep (2 punten à € 525,-). Ook dient het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 2.100,-;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht ten bedrage van € 172,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) B.V.K. de Louw