ECLI:NL:CRVB:2020:1669
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WGA-loonaanvullingsuitkering te beëindigen. Appellant, die 46,99% arbeidsongeschikt is, heeft zich in 2005 ziek gemeld en ontving vanaf 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering. In 2016 verzocht zijn ex-werkgever om een herbeoordeling, waarna het Uwv de uitkering per 6 februari 2017 beëindigde, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een nieuwe FML en een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant medisch geschikt zijn. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen benutbare mogelijkheden zijn, maar de Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft dat de functie van elektronicamonteur voor appellant geschikt is. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een totaalbedrag van € 2.100,-, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 172,-.