ECLI:NL:CRVB:2020:1667
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het Uwv. Appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten en klachten aan haar rechterarm en schouder, was eerder als gedeeltelijk arbeidsongeschikt beoordeeld. Het Uwv had haar WIA-uitkering beëindigd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat de rapporten van de artsen van het Uwv inzichtelijk en toereikend gemotiveerd waren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de eerder vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast, wat leidde tot de conclusie dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies. Appellante voerde aan dat haar belastbaarheid niet goed was ingeschat en dat zij niet voldeed aan de opleidingseis van VMBO-niveau. De Raad volgde echter de argumentatie van het Uwv en de arbeidsdeskundige, die concludeerden dat appellante, op basis van haar werkervaring en opleiding, wel degelijk aan de eisen voldeed.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen, omdat er geen twijfel bestond over de juistheid van de beoordeling door het Uwv. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de arbeidsdeskundige in het vaststellen van geschiktheid voor werk.