ECLI:NL:CRVB:2020:1665

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
19/4542 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland met betrekking tot de WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellant, die als lasser werkte, had zich ziek gemeld met rugklachten en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot beëindiging van zijn uitkering. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, dat uiteindelijk door het Uwv werd ingetrokken, maar de mate van arbeidsongeschiktheid werd opnieuw vastgesteld op 52,68%. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.

In hoger beroep betwist appellant de geschiktheid van twee functies die aan de schatting ten grondslag lagen, omdat deze functies meer trappenlopen vereisen dan appellant aankan. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de rechtbank de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur vanuit medisch oogpunt geschikt achtte voor appellant. De Raad onderschrijft dit oordeel en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om de beslissing van de rechtbank te wijzigen en dat er geen veroordeling in proceskosten plaatsvindt.

Uitspraak

19.4542 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 september 2019, 18/2015 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 juli 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Eskes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht gehoord te willen worden, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als lasser voor gemiddeld 36,03 uur per week. Op 16 april 2014 heeft hij zich ziek gemeld met rugklachten na een eerdere val op zijn werk. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv appellant met ingang van 13 april 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 39,73%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatstelijk verrichte werk, maar appellant wel belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 mei 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 23,14% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 24 juli 2017 vastgesteld dat appellant met ingang van 13 juli 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en de WGA-uitkering van appellant, met inachtneming van een uitlooptermijn, met ingang van 25 september 2017 beëindigd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
Bij besluit van 12 oktober 2017 heeft het Uwv het besluit van 24 juli 2017 ingetrokken, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 13 juli 2017 vastgesteld op 52,68% en bepaald dat de hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering voorlopig niet wijzigt. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 april 2018 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid per 13 juli 2017 verlaagd naar 38,97%. Toegelicht is dat deze verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage geen invloed heeft op de hoogte van de uitkering van appellant. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 januari 2018 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 maart 2018 ten grondslag.
2.1.
Tijdens de procedure in beroep heeft de rechtbank een brief van de deskundige verzekeringsarts Wolff-van der Ven van 25 maart 2019, in de procedure bij de Raad bekend onder zaaknummer 19/4104 WIA, ambtshalve aan de zaak toegevoegd. Naar aanleiding van deze brief heeft het Uwv in die procedure een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 januari 2019, een gewijzigde FML van 31 januari 2019 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 januari 2019 overgelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage geconcludeerd dat appellant in die procedure op basis van de gewijzigde FML onverminderd geschikt is de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. In aanvulling op deze stukken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 15 augustus 2019 nader toegelicht dat er naar aanleiding van de brief van deskundige verzekeringsarts Wolff-van de Ven van 25 maart 2019 geen aanleiding is om in de onderhavige procedure anders te concluderen en dat de belasting door het trappenlopen in de functie van (SBC 267050) samensteller elektrotechnische apparatuur deze functie niet ongeschikt maakt.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven en bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd omdat het bestreden besluit, dat in eerste instantie was gebaseerd op de FML van 23 januari 2018, niet voldoende was gemotiveerd. De rechtbank heeft bij het in stand laten van de rechtgevolgen van het vernietigde bestreden besluit doorslaggevende waarde toegekend aan de beoordeling door deskundige Wolff-van der Ven in diens brief van 25 maart 2019. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv met de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 januari 2019, de gewijzigde FML en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 januari 2019 en de aanvullende rapportage van 15 augustus 2019 het bestreden besluit alsnog voldoende heeft gemotiveerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de door de rechtbank in de procedure met zaaknummer 19/4104 WIA geraadpleegde deskundige Wolf-van der Ven in haar rapport van 27 november 2018 onder meer het volgende heeft vermeld: “Tot slot acht ik trappenlopen een trap op of af maximaal gelet op de krachtvermindering in het linkerbeen en ook bij dit aspect moet een frequentie van 4 keer per uur in acht worden genomen”. De deskundige heeft vervolgens een FML opgesteld waarbij bij het onderdeel trappenlopen is vermeld: “Beperkt, kan tenminste één keer één trap op en af (1 verdieping woonhuis)”. Het Uwv heeft deze FML overgenomen. Volgens appellant dient bij twee van de geduide functies meer trappen gelopen te worden dan maximaal één trap. Daarom acht hij deze functies niet geschikt en kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit niet in stand blijven.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, voor zover aangevochten in hoger beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vastgesteld wordt dat het hoger beroep van appellant alleen is gericht tegen het oordeel van de rechtbank voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zijn gelaten. Tussen partijen is in geschil of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 13 juli 2017 juist heeft vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of twee van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies vanuit medisch oogpunt niet geschikt zijn omdat er meer trappen gelopen moeten worden dan maximaal één trap.
4.2.
Voorop gesteld wordt dat uit de resultaat functiebeoordeling van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies blijkt dat alleen in de functie (SBC 267050) samensteller elektrotechnische apparatuur sprake is van een belasting op het onderdeel trappenlopen (item 4.20). De overige aan de schatting ten grondslag gelegde functies kennen op dit onderdeel geen kenmerkende belasting.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat de functie (SBC 267050) samensteller elektrotechnische apparatuur vanuit medisch oogpunt geschikt is voor appellant wordt onderschreven. Evenals de rechtbank kent de Raad hierbij doorslaggevende betekenis toe aan de beoordeling door deskundige verzekeringsarts Wolff-van der Ven in de brief van 25 maart 2019 in de zaak 19/4104 WIA. Verwezen wordt naar hetgeen de Raad in zijn uitspraak van heden in die zaak daarover heeft overwogen. Er bestaat geen aanleiding om hierover in de onderhavige zaak anders te oordelen.
4.4.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2020.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) E.D. de Jong