ECLI:NL:CRVB:2020:1665
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland met betrekking tot de WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellant, die als lasser werkte, had zich ziek gemeld met rugklachten en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot beëindiging van zijn uitkering. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, dat uiteindelijk door het Uwv werd ingetrokken, maar de mate van arbeidsongeschiktheid werd opnieuw vastgesteld op 52,68%. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.
In hoger beroep betwist appellant de geschiktheid van twee functies die aan de schatting ten grondslag lagen, omdat deze functies meer trappenlopen vereisen dan appellant aankan. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de rechtbank de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur vanuit medisch oogpunt geschikt achtte voor appellant. De Raad onderschrijft dit oordeel en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om de beslissing van de rechtbank te wijzigen en dat er geen veroordeling in proceskosten plaatsvindt.