ECLI:NL:CRVB:2020:166

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
17/7216 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de Ziektewet na een eerstejaars beoordeling

Op 15 januari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/7216 ZW-PV. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 28 september 2017, waarin het beroep van appellante tegen de beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat appellante met ingang van 14 september 2016 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet, na een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb). De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en oordeelt dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) rekening heeft gehouden met de bevindingen uit het expertiserapport van orthopedisch chirurg R.J.J. Devilee. Er zijn geen objectieve medische redenen om aan te nemen dat de klachten van appellante zijn onderschat. De Raad oordeelt dat de lichte beperking voor zitten in de FML zelfs verder gaat dan wat uit het expertiserapport voortvloeit. De beroepsgrond van appellante over het niet kunnen dragen van schoeisel werd niet onderbouwd met medische informatie, en de geselecteerde functies zijn grotendeels zittend, wat passend is.

De Raad concludeert dat er geen reden is om een deskundige te benoemen, aangezien appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunt te onderbouwen met medische stukken. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de functies die aan de EZWb ten grondslag liggen medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad wijst erop dat appellante ter zitting een nieuwe beroepsgrond aanvoert die in strijd is met de goede procesorde, en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

17.7216 ZW-PV

Datum uitspraak: 15 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 september 2017, 17/1756 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam B.V.] ([De B.V.])
PROCESVERLOOP
Zitting heeft: mr. B.J. van de Griend, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: C.M. van de Ven
Ter zitting zijn verschenen: appellante, bijgestaan door mr. S. Roble-van Deursen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser. [De B.V.] heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen de beslissing op bezwaar van 21 februari 2017 ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het Uwv zijn besluit gehandhaafd dat appellante met ingang van 14 september 2016 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet. Dat is de uitkomst van een zogenoemde eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb).
Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante voldoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Geoordeeld wordt dat het Uwv bij het vaststellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) rekening heeft gehouden met de bevindingen in het door appellante ingebrachte expertiserapport van orthopedisch chirurg R.J.J. Devilee. Er zijn geen objectief medische redenen om te veronderstellen dat met de beperkingen zoals opgenomen in de FML de klachten van appellante zijn onderschat. De in de FML opgenomen lichte beperking voor zitten tijdens werk met mogelijkheden tot vertreden, gaat zelfs verder dan zou voortvloeien uit het expertiserapport van Devilee.
Wat betreft de beroepsgrond van appellante over het niet kunnen dragen van schoeisel wordt geoordeeld dat dit niet nader is onderbouwd met medische informatie. Daarnaast zijn de geselecteerde functies die aan de schatting ten grondslag liggen (grotendeels) zittende functies.
Omdat geen twijfel bestaat over de medische beoordeling door het Uwv, wordt geen aanleiding gezien voor benoeming van een deskundige. Appellante heeft met het overleggen van diverse medische stukken en het expertiserapport van Devilee voldoende gelegenheid gehad haar standpunt te onderbouwen dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Deze stukken zijn naar hun aard geschikt en vormen een redelijke mogelijkheid om de bestuursrechter van haar standpunt te overtuigen. Er is daarom geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Appellante heeft eerst ter zitting bij de Raad aangevoerd dat de geselecteerde functies niet voldoen aan haar opleidingsniveau. Dat is in strijd met de goede procesorde. Overigens zag de Raad bij de bespreking van deze beroepsgrond ter zitting geen reden om aan te nemen dat het vastgestelde opleidingsniveau onjuist is.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) C.M. van de Ven (getekend) mr. B.J. van de Griend