ECLI:NL:CRVB:2020:1655

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
18/2154 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opschorting en intrekking van bijstandsrecht op basis van niet ingeleverde bankafschriften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 26 maart 2018 het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 3 december 2014 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). In het kader van een heronderzoek werd appellant verzocht om bankafschriften van zijn Toprekening in te leveren, maar hij heeft deze niet tijdig overgelegd. Het college heeft daarop het recht op bijstand van appellant opgeschort en later ingetrokken, omdat hij niet voldeed aan de informatieverplichting. Appellant stelde dat de afschriften van de Toprekening niet relevant waren, omdat deze gekoppeld waren aan zijn ING-rekening en de transacties zichtbaar waren op de bankafschriften van de ING-rekening. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de afschriften van de Toprekening wel degelijk van belang zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand, omdat het totaalsaldo op de Toprekening niet kan worden afgeleid uit de ING-afschriften. De Raad bevestigde de beslissing van het college om de bijstand op te schorten en in te trekken, en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

18.2154 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2018, 17/6697 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk (college)
Datum uitspraak: 29 juli 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. Dezfouli, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 3 december 2014 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In het kader van een heronderzoek heeft een consulent Werk en Inkomen, werkzaam voor de gemeente Rijswijk (consulent), appellant bij brief van 16 mei 2017 uitgenodigd voor een gesprek op 24 mei 2017 en hem verzocht een aantal stukken mee te nemen, waaronder de afschriften van al zijn bank- en/of spaarrekeningen van de voorafgaande drie maanden. Appellant is op de afspraak verschenen, maar had geen bankafschriften bij zich. Appellant is in de gelegenheid gesteld de bankafschriften alsnog naar de consulent te mailen. Bij
e-mailbericht van 25 mei 2017 heeft appellant afschriften van zijn rekening eindigend op nummer 0382 (ING-rekening) toegezonden.
1.3.
Bij brief van 29 mei 2017 heeft de consulent appellant erop gewezen dat hij niet alle gevraagde gegevens heeft ingeleverd, en hem verzocht nog ontbrekende gegevens toe te zenden, waaronder enkele afschriften van de ING-rekening en de afschriften van zijn Toprekening over de periode van 24 februari 2017 tot en met 24 mei 2017.
1.4.
Appellant heeft op 2 juni 2017 de afschriften van de ING-rekening ingeleverd. De gevraagde afschriften van de Toprekening heeft appellant niet ingeleverd.
1.5.
Bij besluit van 7 juni 2017 (besluit 1) heeft het college met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW het recht op bijstand van appellant met ingang van 24 mei 2017 opgeschort en hem in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door uiterlijk 14 juni 2017 de afschriften van de Toprekening over te leggen
.Daarbij is vermeld dat, indien appellant de gevraagde gegevens niet tijdig inzendt, de bijstand kan worden ingetrokken. Appellant heeft de gevraagde afschriften niet overgelegd.
1.6.
Bij besluit van 23 juni 2017 (besluit 2) heeft het college, naast herziening van de bijstand over de periode van 1 maart 2017 tot en met 30 april 2017 in verband met in deze periode ontvangen middelen, de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW ingetrokken met ingang van 24 mei 2017. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant op 14 juni 2017 niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd.
1.7.
Bij besluit van 10 juli 2017 (besluit 3) heeft het college de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 maart 2017 tot en met 30 april 2017 tot een bedrag van € 1.082,79 (netto) van appellant teruggevorderd.
1.8.
Bij besluit van 15 september 2017 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover deze ziet op de opschorting en intrekking per
24 mei 2017.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Opschorting
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de PW kan het college het recht op bijstand opschorten indien de betrokkene de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de betrokkene anderszins onvoldoende medewerking verleent.
4.2.
Vaststaat dat appellant de afschriften van de Toprekening niet binnen de gegeven termijn heeft ingeleverd.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de afschriften van de Toprekening niet voor de verlening van bijstand van belang zijn, omdat deze spaarrekening gekoppeld is aan zijn ING-rekening en de transacties van de Toprekening op de bankafschriften van de ING-rekening zichtbaar zijn. Van een Toprekening kunnen immers geen betalingen worden verricht aan derden of bedragen ontvangen worden van derden. De enige mogelijkheid is dat appellant van zijn eigen rekening geld stort op de Toprekening. Om die reden heeft appellant met de bankafschriften van ING-rekening de mutaties van de Toprekening inzichtelijk gemaakt.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat afschriften van de Toprekening van belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Op die afschriften is immers vermeld wat het totaalsaldo is op de Toprekening en dit totaalsaldo is van belang voor het vaststellen van het recht op bijstand. Uit de afschriften van de ING-rekening kan het totaalsaldo op de Toprekening niet worden afgeleid.
4.5.
Het voorgaande betekent dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW is voldaan. Wat appellant heeft aangevoerd, vormt geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot opschorting van het recht op bijstand met ingang van 24 mei 2017 gebruik heeft kunnen maken.
Intrekking
4.6.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.7.
Vaststaat dat appellant de gevraagde afschriften van de Toprekening niet binnen de bij besluit 1 gestelde hersteltermijn, die liep tot en met 14 juni 2017, heeft verstrekt. Uit 4.4 volgt dat deze gegevens van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. Appellant heeft niet gesteld dat hij niet uiterlijk 14 juni 2017 over de afschriften van de Toprekening kon beschikken. Aan de voorwaarden voor intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, is voldaan.
4.8.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij de afschriften van de Toprekening heeft overgelegd tijdens de bezwaarprocedure. Daaruit is gebleken dat geen transacties hebben plaatsgevonden op de Toprekening. Het college had in de bezwaarprocedure de genomen maatregelen moeten terugdraaien, nu gebleken is dat er geen feiten waren die de hoogte van de bijstand konden beïnvloeden.
4.9.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 16 januari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7575) komt in beginsel in het geval van een intrekking na opschorting van de bijstand geen betekenis toe aan gegevens of stukken die tijdens de bezwaarfase alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien betrokkene aannemelijk maakt dat het gaat om gegevens of stukken die hij redelijkerwijs niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft kunnen verstrekken. In het voorgaande ligt al besloten dat appellant hierin niet is geslaagd.
4.10.
Uit 4.7 tot en met 4.9 volgt dat het college bevoegd was de bijstand van appellant op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van 24 mei 2017 in te trekken en het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond te verklaren. Wat appellant heeft aangevoerd levert geen grond op voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.11.
Uit 4.1 tot en met 4.10 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020.
(getekend J.L. Boxum
(getekend) R.B.E. van Nimwegen