ECLI:NL:CRVB:2020:165
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing zorgaanvraag op grond van de Wet langdurige zorg
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 januari 2019, waarin het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. Appellante had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), welke door het CIZ was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het CIZ zich op basis van adviezen van medisch adviseurs op het standpunt mocht stellen dat appellante niet was aangewezen op permanent toezicht of 24-uurszorg. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep op 8 januari 2020 behandeld en geoordeeld dat het onderzoek van het CIZ voldoende zorgvuldig was. De Raad concludeert dat er sprake is van planbare hulp en dat appellante in staat is om voor niet-planbare hulpmomenten hulp in te roepen en af te wachten. De geheugenproblemen van appellante zijn niet aannemelijk gemaakt als belemmering voor het inschakelen van hulp. De verklaringen van de dochters van appellante zijn onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Appellante heeft ook niet met medische stukken onderbouwd dat de medisch adviseurs haar situatie onjuist hebben ingeschat. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.