ECLI:NL:CRVB:2020:1648
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- R.H. Koopman
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt, heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zijn beperkingen heeft onderschat en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht had vastgesteld op 65 tot 80%. De Centrale Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft ingediend die het oordeel van de rechtbank zou kunnen aantasten. De Raad concludeert dat de FML van 1 juni 2017, die door het Uwv is gebruikt, voldoende rekening houdt met de beperkingen van appellant. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de voorbeeldfuncties die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, medisch passend zijn voor appellant. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.