ECLI:NL:CRVB:2020:1644
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die sinds 3 augustus 2010 uitgevallen is met psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 80% en na een herbeoordeling in 2016 was deze beoordeling gehandhaafd. Appellante was van mening dat haar beperkingen niet correct waren ingeschat en dat er meer beperkingen op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) hadden moeten worden opgenomen.
De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat de medische beoordeling onjuist was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de rapporten van de artsen van het Uwv inzichtelijk en toereikend gemotiveerd waren. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die aanleiding gaven tot twijfel aan de eerdere beoordelingen.
De Raad concludeerde dat appellante in staat was om arbeid te verrichten die in overeenstemming was met haar vastgestelde belastbaarheid. De geselecteerde functies overschreden haar belastbaarheid niet en de argumenten van appellante werden verworpen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.