ECLI:NL:CRVB:2020:1640

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
18/3220 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand voor bedrijfskrediet op basis van levensvatbaarheid advies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 24 september 2015 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had een aanvraag ingediend voor bedrijfskrediet op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht, op basis van een advies van Motivity B.V. dat concludeerde dat het bedrijf van appellant niet levensvatbaar was. Appellant had een ondernemingsplan ingediend, maar het college oordeelde dat de door appellant voorgestelde bedrijfsvoering niet realistisch was en dat er onvoldoende ondernemerscapaciteiten aanwezig waren. De rechtbank Limburg had het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college zich terecht had gebaseerd op het advies van Motivity. De Raad concludeerde dat appellant geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere oordelen konden weerleggen. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.3220 BBZ

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 mei 2018, 17/4127 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 28 juli 2020
PROCESVERLOOP
Het college heeft zijn bevoegdheden met betrekking tot het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) gemandateerd aan het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college Maastricht). Dit volgt uit het Mandaatbesluit uitvoering Besluit bijstandsverlening zelfstandigen, Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (in werking getreden met ingang van 1 januari 2007 en uit werking getreden op 1 maart 2020).
Namens appellant heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college Maastricht heeft namens het college een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 24 september 2015 bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm voor gehuwden. Appellant heeft het plan opgevat een bedrijf te beginnen dat zich richt op de verkoop van groente en fruit aan horecabedrijven. In verband daarmee heeft appellant op 17 november 2016 op grond van het Bbz 2004 bijstand aangevraagd ter voorziening in de behoefte van bedrijfskapitaal. Hij heeft daarbij een ondernemingsplan overgelegd.
1.2.
Het college Maastricht heeft Motivity B.V. (Motivity) gevraagd advies uit te brengen. Motivity heeft op 17 januari 2017 een adviesrapport over de levensvatbaarheid van het bedrijf van appellant uitgebracht. Motivity heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een levensvatbaar bedrijf.
1.3.
Bij besluit van 24 januari 2017 heeft het college Maastricht namens het college de aanvraag afgewezen op de grond dat het bedrijf dat appellant wil beginnen niet levensvatbaar is. Het college Maastricht heeft daarbij het advies overgenomen van Motivity. Bij besluit van 13 november 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van
24 januari 2017 ongegrond verklaard. Het college ziet in wat appellant heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan het advies van Motivity.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ten aanzien van de levensvatbaarheid en het advies van Motivity heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij voor “eiser” appellant moet worden gelezen en voor “verweerder” het college:
“ 12. Motivity heeft in het rapport aangegeven dat eiser niet zelf beschikt over middelen om de start van zijn bedrijf te financieren. De kredietbehoefte is berekend op € 25.700,-. Hij kan
€ 3.000,- bij familie lenen zodat de resterende kredietbehoefte € 22.700,- bedraagt. Eiser heeft de aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering om in zijn levensonderhoud te voorzien tijdens de start van het bedrijf. Hij wil geen lening aangaan vanwege de huidige schuld bij de ING bank (€ 22.417,-) en andere schulden (totale schuld € 39.351,-). Eiser staat onder bewind. Volgens Motivity kan de gezondheid van eiser, hij draagt een pacemaker, mogelijk een belemmering vormen voor de continuïteit van de bedrijfsvoering. Zijn kennis en achtergrond van groente en fruit is beperkt evenals de commerciële vaardigheden. Zijn praktische kennis en ervaring in de branche zijn onvoldoende en de door eiser gehanteerde uitgangspunten in de investerings- en exploitatie begroting is niet reel. De ondernemers-capaciteiten worden als onvoldoende beoordeeld. De bruto-winstmarge van 30% die eiser voor ogen heeft, is niet realistisch gezien het branche gemiddelde van 14,6%. Hij wil geen leverancierskrediet verstrekken aan zijn klanten, maar dat is wel gebruikelijk in de branche. Dit kan een negatieve factor zijn bij het aantrekken van klanten. De promotieplannen zijn niet doordacht en onvoldoende uitgewerkt. Voor het transport van de groente wil hij geen gebruik maken van een auto met koeling. Volgens Motivity is koeling van de groente en fruit beter voor de kwaliteit van het product en voor de voedselveiligheid. Hij is onvoldoende op de hoogte van de vereisten om de voedselveiligheid te waarborgen. Als eiser als groothandel actief wil zijn, dan dient hij ook over een bedrijfsruimte te beschikken. Het bedrijfsconcept wordt als matig beoordeeld. Hoewel de afzetmarkt positief is, onderschat eiser de concurrentie; alle horecabedrijven worden nu ook beleverd door leveranciers. Eiser moet zijn klantenbestand nog van onderaf opbouwen en heeft daardoor een achterstand ten opzichte van bestaande leveranciers. Zijn marktpositie is zwak. Volgens Motivity is de taakstellende omzet € 376.270,-. Deze omzet ligt ver boven de door eiser geraamde omzetten over de eerste drie jaar (jaar 3 € 96.000,-.) Er bestaat niet de verwachting dat eiser in staat zal zijn de taakstellende omzet te realiseren. Motivity concludeert dat de onderneming niet levensvatbaar zal zijn en adviseert om de aanvraag Bbz 2004 af te wijzen.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn besluit tot afwijzing mocht baseren op het rapport van Motivity. Niet gebleken is dat dit rapport is gebaseerd op onjuiste gegevens, dan wel dat sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek. Eiser heeft zijn beroepsgronden op geen enkele wijze onderbouwd, maar enkel verwezen naar zijn eigen ondernemingsplan. Motivity heeft echter gemotiveerd en onderbouwd uiteengezet op welke punten het ondernemingsplan onvoldoende is. Zo heeft eiser weliswaar gesteld dat de door Motivity noodzakelijk geachte omzet van € 376.270,- verre van realistisch is, maar hij heeft deze stelling niet inzichtelijk gemaakt en op geen enkele manier onderbouwd met objectieve gegevens of met een deskundig tegenadvies. Motivity heeft in het rapport een onderbouwde berekening gemaakt van de begrote exploitatie en de benodigde omzet om zelfstandig, zonder Bbz-uitkering te kunnen voldoen aan de financiële verplichtingen zowel zakelijk als privé, inclusief het aflossen van de Bbz-lening. Verder heeft Motivity toereikend onderbouwd dat een bestelbus met koeling en een bedrijfsruimte nodig is, terwijl eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat een bedrijfsruimte en koeling niet nodig zijn.
14. Gelet op vorenstaande overweging is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag heeft kunnen afwijzen. De stellingen van eiser dat hij wel ondernemerscapaciteiten heeft en dat zijn gezondheidssituatie niet aan het starten als zelfstandige in de weg hoeft te staan, behoeven derhalve geen bespreking. ”
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij wel een deskundig tegenadvies heeft ingebracht. Het ondernemingsplan is samen met een administratiekantoor opgesteld. Het administratiekantoor is ervaren met het opstellen van ondernemingsplannen. Het onderzoek van Motivity is onzorgvuldig. Appellant heeft vanaf het begin van zijn aanvraag duidelijk gemaakt zo weinig mogelijk leningen aan te willen gaan en zo weinig mogelijk kosten te willen maken. Motivity gaat uit van een onrealistisch hoog taakstellende omzet en van een veel te hoge inkoopwaarde van producten. Appellant heeft juist om het bedrijf levensvatbaar te krijgen gekozen voor realistische en goedkopere opties, bijvoorbeeld door geen bedrijfspand te huren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd die zien op de zorgvuldigheid van het advies van Motivity en het gebruik van onjuiste gegevens door Motivity zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven. Daarbij kan en zal in het midden worden gelaten de mate van deskundigheid van het door appellant in de arm genomen administratiekantoor.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van J.B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2020.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J.B. Beerens