ECLI:NL:CRVB:2020:1632
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De beëindiging vond plaats per 21 oktober 2017, omdat de appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn eerdere loon te kunnen verdienen. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van de appellant correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De appellant herhaalde in hoger beroep zijn eerdere gronden, waarin hij stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en dat de voor hem geduide functies niet geschikt waren. De Raad oordeelt dat de rechtbank deze gronden afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet tot een ander resultaat leiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in zijn rapport voldoende onderbouwd dat de medische bevindingen geen aanleiding gaven voor verdergaande beperkingen. De appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingediend die zijn standpunt onderbouwden.
De Raad concludeert dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor de appellant, rekening houdend met zijn opleidingsniveau en arbeidsverleden. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.