ECLI:NL:CRVB:2020:1632

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
19/578 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De beëindiging vond plaats per 21 oktober 2017, omdat de appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn eerdere loon te kunnen verdienen. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van de appellant correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De appellant herhaalde in hoger beroep zijn eerdere gronden, waarin hij stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en dat de voor hem geduide functies niet geschikt waren. De Raad oordeelt dat de rechtbank deze gronden afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet tot een ander resultaat leiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in zijn rapport voldoende onderbouwd dat de medische bevindingen geen aanleiding gaven voor verdergaande beperkingen. De appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingediend die zijn standpunt onderbouwden.

De Raad concludeert dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor de appellant, rekening houdend met zijn opleidingsniveau en arbeidsverleden. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.578 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 december 2018, 18/4698 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 juli 2020
PROCESVERLOOP
Zitting heeft: M. Schoneveld
Griffier: C.M. van de Ven
Ter zitting zijn verschenen: appellant, bijgestaan door mr. J.M.M. Brouwer, en voor het Uwv mr. M.C. Puister.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het Uwv heeft bij besluit van 21 september 2017, gehandhaafd bij besluit van 28 mei 2018 (bestreden besluit), de aan appellant toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang 21 oktober 2017 beëindigd, omdat appellant meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest of dat de beperkingen van appellant niet juist zijn vastgelegd in de FML. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat hij de klachten van appellant in samenhang met de informatie van de huisarts heeft beoordeeld. Een medische onderbouwing dat er onder andere vanwege zijn zwakbegaafdheid meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, ontbreekt. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat, uitgaande van de juistheid van de FML, appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden in de in bezwaar geduide functies te verrichten. Met de toelichtingen op de signaleringen en op het opleidingsniveau hebben de arbeidsdeskundigen volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant in de functies niet wordt overschreden. Omdat appellant met die functies meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen, heeft het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant beëindigd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de in beroep aangevoerde gronden herhaald. Deze komen er samengevat op neer dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat de voor hem geduide functies gelet op zijn beperkingen niet geschikt zijn. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot het door appellant bepleite resultaat. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, hiervoor onder 2 weergegeven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 23 oktober 2017 toereikend toegelicht dat de artrose zichtbaar op de foto’s geen aanleiding geeft om verdergaande beperkingen aan te nemen, omdat deze bevindingen bij de leeftijd van appellant geen uitzondering zijn en er bij de rugklachten van appellant geen sprake is van neurologische of motorische uitval. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook inzichtelijk gemotiveerd dat de licht verstandelijke beperking niet leidt tot meer beperkingen dan al aangenomen, nu appellant een arbeidsverleden heeft sinds 1996, een rijbewijs heeft en hij maatschappelijk opereert met behulp van een familielid, zonder professionele ondersteuning. Dit is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep redelijkerwijs in overeenstemming met wat verwacht wordt bij een dergelijke licht verstandelijke handicap. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische gegevens ingebracht die zijn standpunt dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, onderbouwen.
3.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 15 mei 2018 toereikend gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten aanzien van het probleem oplossend vermogen het in bezwaar aangepaste opleidingsniveau 1 in acht genomen, aan welk opleidingsniveau in de functies wordt voldaan. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook toegelicht dat problemen oplossen in de geduide functies enkel op een niveau van werkroutine van praktische aard voorkomt (en dat appellant daar gelet op zijn arbeidsverleden toe in staat is). Wat de geduide functie met SBC-code 111171 betreft heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep toegelicht dat de belasting op het aspect staan tijdens 9,75 uur 60 minuten aaneen is besproken met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en toelaatbaar is.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) C.M. van de Ven (getekend) M. Schoneveld