ECLI:NL:CRVB:2020:1617

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
18/3489 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die eerder een WIA-uitkering ontving. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar klachten en beperkingen niet correct waren ingeschat door het Uwv, en dat zij meer arbeidsongeschikt was dan vastgesteld. De rechtbank Noord-Holland had eerder in haar uitspraak van 25 mei 2018, 17/1690, geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van appellante.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad heeft bevestigd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellante adequaat had beoordeeld en dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van de Wet WIA en de noodzaak voor appellanten om nieuwe, relevante medische informatie te overleggen in hoger beroep om hun standpunt te onderbouwen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.3489 WIA

Datum uitspraak: 29 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 mei 2018, 17/1690 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Berkhoudt hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 3 augustus 2018 heeft mr. Berkhoudt zich teruggetrokken als gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2020. De zitting heeft, overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, plaatsgevonden via een beeldverbinding. Daaraan hebben deelgenomen appellante en E.M.C. Beijen namens het Uwv.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als adviseur particulieren bij de Rabobank voor 23,43 uur per week. Op 30 augustus 2013 is zij uitgevallen met gewrichtsklachten en vermoeidheid. Naar aanleiding van haar aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv appellante per 28 augustus 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij appellante volledig arbeidsongeschiktheid is geacht.
1.2.
Appellante is in het kader van een herbeoordeling vervolgens onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft geconcludeerd dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juni 2016. Na onderzoek door een arbeidsdeskundige waarbij, uitgaande van de in de FML beschreven beperkingen, functies voor appellante zijn geselecteerd, is de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 55,85%. Bij besluit van 2 september 2016 heeft het Uwv de eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 55,85%. De hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering wijzigt hierdoor echter niet. Appellante heeft tegen het besluit van 2 september 2016 bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat zij voor een IVA-uitkering in aanmerking komt.
1.3.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 23 januari 2017 geconcludeerd dat de eerder door de verzekeringsarts opgestelde FML aanpassing behoeft. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor wat betreft de fysieke beperkingen slechts ruimte gezien voor aftopping, vooral preventief. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren meer beperkingen reëel zijn. Op grond van de tegen de achtergrond van de verzekeringsgeneeskundige Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid is er voor een urenbeperking geen reden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geven noch de aandoening, noch het dagverhaal daar aanleiding toe. Een nieuwe FML is opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 23 januari 2017 geconcludeerd dat op grond van deze FML van 23 januari 2017 voldoende passende functies te selecteren zijn, wat leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 32,01%.
1.4.
Bij brief van 24 januari 2017 heeft het Uwv appellante in kennis gebracht van het voornemen het besluit van 2 september 2016 ter herzien en dat dit herziene besluit zal inhouden dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt zal worden geacht. Appellante is in de gelegenheid gesteld tegen de voorgenomen beslissing haar bezwaren kenbaar te maken, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 20 februari 2017 geconcludeerd dat deze informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Bij besluit van 22 februari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv zijn standpunt dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 2 september 2016 minder is dan 35% gehandhaafd en daarom de WIA-uitkering met ingang van 28 mei 2017 ingetrokken. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 september 2016 gegrond verklaard en een vergoeding van de bezwaarkosten toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie heeft verricht, appellante op de hoorzitting heeft gezien en aansluitend een (lichamelijk) onderzoek heeft verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder alle in bezwaar overgelegde medische informatie bij zijn beoordeling betrokken en nader gerapporteerd naar aanleiding van het rapport van de door appellante ingeschakelde medisch adviseur S. Lok, verzekeringsarts, van 21 november 2017 en de door appellante overgelegde medische stukken. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De belastbaarheid van appellante op datum in geding is in de medische rapporten inzichtelijk en op overtuigende wijze gemotiveerd. De rechtbank heeft in hetgeen appellante naar voren heeft gebracht en aan nieuwe stukken heeft overgelegd, geen deugdelijke onderbouwing gezien van haar stelling dat zij meer beperkt is dan wordt aangenomen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat verzekeringsarts Lok heeft gerapporteerd dat zij de visie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep deelt, dat de aanvullende verstrekte medische informatie geen nieuwe informatie geeft ten opzichte van hetgeen reeds bekend was bij de primaire beoordeling. Lok meent ook dat bij appellante geen sprake is van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. De aanvullende informatie heeft Lok geen aanleiding gegeven de belastbaarheid zoals deze door de primaire verzekeringsarts werd vastgesteld bij te stellen, noch naar boven noch naar beneden. Lok heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep wat ver lijkt te zijn doorgeschoten in het verminderen van de eerder aangenomen beperkingen. De rechtbank is echter van oordeel dat Lok daarmee niet heeft gemotiveerd op welke wijze de door haar voorgestane beperkingen zijn terug te voeren op medisch objectiveerbare afwijkingen ten gevolge van ziekte of gebrek. Daarom wordt doorslaggevende betekenis toegekend aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die dit wel inzichtelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 11 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1191, overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de diagnose, waarover partijen van mening verschillen, niet doorslaggevend is bij de vaststelling van de beperkingen tot het verrichten van arbeid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreid gemotiveerd waarom uit de door appellante overgelegde medische stukken niet blijkt dat sprake is van een lichamelijke oorzaak voor haar klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom hij geen argumenten aanwezig heeft geacht voor het aannemen van een urenbeperking. Ook verzekeringsarts Lok heeft aangegeven dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn oordeel omtrent de urenbeperking adequaat heeft onderbouwd volgens de geldende verzekeringsgeneeskundige richtlijn/standaard. Met betrekking tot de geselecteerde functies heeft de rechtbank overwogen dat door het Uwv toereikend is gemotiveerd waarom deze functies, ondanks de signaleringen, toch geschikt zijn voor appellante.
3.1.
Appellante kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen. Zij acht zich meer arbeidsongeschikt dan het Uwv aanneemt en stelt dat haar klachten en beperkingen zijn onderschat. Appellante heeft aangevoerd dat zij aan de hand van alle haar ter beschikking staande informatie aannemelijk heeft gemaakt dat haar klachten en beperkingen aanzienlijk forser zijn dan wordt aangenomen door het Uwv. Appellante heeft erop gewezen dat uit het dossier van haar huisarts blijkt dat zij kampt met chronische vermoeidheid. Ten onrechte gaan zowel het Uwv als de rechtbank hieraan voorbij. Appellante zou zowel uit preventief als uit energetisch oogpunt in uren moeten worden beperkt om toename van klachten en beperkingen en hernieuwde uitval te voorkomen. Lok heeft in haar medisch advies van 21 november 2017 helder en beargumenteerd aangegeven waarom appellante naar haar mening meer beperkt zou moeten worden.
3.2.
Het Uwv heeft gevraagd om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 28 mei 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WIA-uitkering van appellante met ingang van die datum heeft beëindigd.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van de gronden die in beroep zijn ingebracht. De rechtbank heeft die gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante psychisch en lichamelijk onderzocht en alle beschikbare informatie van de behandelend artsen, waaronder de in bezwaar ingediende informatie van de huisarts, kenbaar bij de beoordeling betrokken.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van de belastbaarheid van appellante. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die doen twijfelen aan de juistheid van de in de FML van 23 januari 2017 opgenomen beperkingen. De enkele stelling van appellante dat de ernst van de klachten niet is onderkend en dat op grond van de in 3.1 genoemde brief nog meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, leidt niet tot twijfel aan de gemotiveerde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de rapporten van 23 januari 2017, 20 februari 2017, 6 juli 2017, 18 december 2017 en 27 maart 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat en waarom er geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden en waarom er op basis van de standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’ zowel op energetisch vlak als op preventief vlak geen indicatie is om bij appellante een urenbeperking aan te nemen. Er is geen aanleiding om te oordelen dat de beperkingen in de aangepaste FML van 23 januari 2017 zijn onderschat. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden daarom geheel onderschreven.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020.
(getekend) J. Brand
(getekend) C.I. Heijkoop