ECLI:NL:CRVB:2020:1616
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv in het kader van de WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten, had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de medische beoordeling door het Uwv terecht had onderschreven. De Raad concludeerde dat appellant geen nieuwe medische gegevens had ingediend die de eerdere conclusies over zijn beperkingen konden onderbouwen. De rechtbank had vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen sprake was van een schending van het beginsel van 'equality of arms'. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant, en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de afwijzing van de WIA-uitkering op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berustte. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd.