ECLI:NL:CRVB:2020:1615

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
18/997 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA na toegenomen klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die zich eerder ziek had gemeld met psychische klachten. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar gezondheidssituatie op de datum in geding niet correct was beoordeeld en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML van 8 februari 2017 niet juist had vastgesteld. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank de medische beoordeling zorgvuldig had geacht. De Centrale Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de door appellante ingebrachte medische informatie in hoger beroep geen aanleiding gaf om de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen te betwisten. De Raad concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld op 55 tot 65%, terecht was en dat de geselecteerde functies voor haar geschikt waren. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.997 WIA

Datum uitspraak: 29 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
29 december 2017, 17/1941 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020. Appellante is verschenen, samen met haar vader. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
De Raad heeft de gemachtigde van appellante in de gelegenheid gesteld om aanvullende gronden in te dienen. Bij brief van 28 mei 2020 heeft mr. Van Heijningen gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als callcenter medewerkster voor 36 uur per week. Op 5 oktober 2009 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55,58%.
1.2.
Na een melding toegenomen klachten van appellante in september 2012 heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek door het Uwv plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv appellante bij besluit van 14 mei 2013 meegedeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd 55 tot 65% is gebleven.
1.3.
Appellante heeft zich met ingang van 2 december 2015 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. In verband met deze herbeoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, maar heeft appellante wel belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een FML van 14 juli 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de functies wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), sorteerder, controleur (SBC-code 111340) en samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130) met de hoogste lonen een mate van arbeidsongeschiktheid van 59,72% berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 6 oktober 2016 appellante meegedeeld dat de WIA-uitkering ongewijzigd blijft vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 februari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een FML van 8 februari 2017 enkele wijzigingen doorgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante aanvullend beperkt geacht ten aanzien van intensieve contacten met klanten en patiënten. Daarnaast is bij item 1.9.2. de toevoeging geplaatst dat appellante is aangewezen op vaste bekende werkwijzen. en aan item 2.10.1 (vervoer) toegevoegd dat appellante gebruik kan maken van vervoer onder begeleiding (taxi, familie, vrienden of kennissen). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de aangepaste FML de eerder geselecteerde functies nog steeds geschikt geacht en onveranderd een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% berekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep diverse beperkingen in de FML heeft opgenomen die rekening houden met de psychische klachten van appellante. Daarbij heeft de verzekeringarts bezwaar en beroep de overgelegde medische informatie van 22 juni en 14 oktober 2016 in de beoordeling betrokken. Appellante heeft haar standpunt dat zij toegenomen beperkt is niet met nieuwe medische stukken onderbouwd. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de verzekeringsartsen appellante in verband met haar psychische klachten reeds beperkt hebben geacht in zelfstandig reizen en dat appellante voor vervoer is aangewezen op hulp van anderen (taxivervoer, dan wel vervoer door familie, vrienden of kennissen). De rechtbank heeft gelet op het voorgaande geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft de arbeidskundige beoordeling juist geacht, nu de arbeidsdeskundige bij het selecteren van de functies van een juiste FML is uitgegaan.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar eerdere gronden gehandhaafd. Zij houdt staande dat haar psychische gesteldheid is onderschat en dat zij, vanwege onvoorspelbare paniekaanvallen, niet zonder begeleiding kan reizen waarbij taxivervoer naar haar mening geen optie is. Vanwege de gezondheidssituatie van haar vader is begeleiding door familieleden niet meer mogelijk. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft zij informatie van psychiater L. Molenaar en psycholoog A. Hendriks van 25 maart 2019, 21 en 24 februari 2020 overgelegd. Appellante is verder van mening dat zij de geselecteerde functies niet kan vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 2 december 2015heeft vastgesteld op 55 tot 65%.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd over haar gezondheidssituatie op de datum in geding is in essentie een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken in de aangevallen uitspraak. Het oordeel over de inhoudelijke beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de juistheid van de FML van 8 februari 2017 en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.
4.3.
In hoger beroep heeft appellante de stelling dat zij door haar psychische gesteldheid niet in staat is om zelfstandig te reizen en dat zij ook geen gebruik kan maken van taxivervoer nader onderbouwd met medische gegevens van haar behandelend psycholoog en psychiater waar zij sinds januari 2018 onder behandeling is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd in zijn rapport van 5 maart 2020 dat de stemmingsproblemen waaronder de angstklachten, maar ook de persoonlijkheidsproblematiek al bekend waren. Dit blijkt ook uit de rapporten van de verzekeringsartsen van 14 juli 2016 en 7 februari 2017. Uit de in hoger beroep overgelegde medische informatie komt naar voren dat de angst- en stemmingsklachten van appellante begin 2018 zijn toegenomen maar deze informatie geeft geen aanknopingspunt voor twijfel over de juistheid van de vastgestelde beperkingen op 2 december 2015. Dit geldt te meer nu, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, in de FML al rekening is gehouden met een beperking voor zelfstandig reizen. Dat apppellante op die datum niet in staat was gebruik te maken van taxivervoer is niet met medisch objectiveerbare gegevens onderbouwd. De door appellante in hoger beroep ingebrachte medische informatie geeft dan ook geen aanleiding om de medische conclusies van de verzekeringsklachten voor onjuist te houden. De vraag of de toegenomen klachten van appellante per een latere datum gevolgen kunnen hebben voor de mate van arbeidsongeschiktheid staat in deze procedure niet ter beoordeling.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 8 februari 2017, is de geschiktheid voor appellante van de geselecteerde functies afdoende gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan
als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.L. Adboellakhan