ECLI:NL:CRVB:2020:1611

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
27 juli 2020
Zaaknummer
19/1619 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering na eerstejaars beoordeling en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten, ontving een Ziektewet-uitkering. Het Uwv had haar uitkering beëindigd omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek van het Uwv niet zorgvuldig was en dat haar beperkingen onjuist waren vastgesteld. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle relevante informatie had betrokken. In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere conclusies konden onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had beëindigd. De overwegingen van de rechtbank werden volledig onderschreven, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 1619 ZW

Datum uitspraak: 24 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 februari 2019, 18/5404 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. Ҫ. Bakirhan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster. Op 7 december 2016 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Appellante ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellante met ingang van 12 december 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 december 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens voor appellante geschikte functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 100% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 22 januari 2018 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 23 februari 2018 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 juni 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op 20 juni 2018 aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de geselecteerde functies gelijk blijft.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank samengevat overwogen dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep aandacht heeft besteed aan alle klachten van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante in dat verband onderzocht en beschikte over informatie van de huisarts en de handchirurg, welke informatie hij kenbaar heeft betrokken bij zijn onderzoek. Hij heeft een nieuwe FML opgesteld en daarbij meer beperkingen aangenomen ten aanzien van duwen/trekken, tillen/dragen en trilling belasting op de linkerhand. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook de medische informatie van de huisarts en de psycholoog bij zijn beoordeling betrokken en geconcludeerd dat deze informatie niet tot meer beperkingen leidt. De rechtbank ziet in hetgeen is aangevoerd geen reden voor twijfel aan het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de FML en gelet op de toelichting door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de bij de geduide functies voorkomende signaleringen, de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellante vallen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek van het Uwv niet zorgvuldig is en dat haar beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Zij ondervindt beperkingen van ganglion in haar linkerpols, waarvoor zij onder behandeling is van de handchirurg. Daarnaast heeft appellante last van een cyste in de linkerknieholte en heeft zij last van haar rechterschouder. Verder heeft appellante psychische klachten waarvoor zij eveneens onder medische behandeling staat. Er is onvoldoende aandacht besteed aan de ingebrachte informatie uit de behandelend sector. Appellante acht zich op grond van haar beperkingen niet in staat tot het verrichten van de geselecteerde functies.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Ter beoordeling ligt voor of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering van appellante terecht per 23 februari 2018 heeft beëindigd, omdat haar restverdiencapaciteit op die datum meer dan 65% bedroeg van haar maatmaninkomen.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de daarbij getrokken conclusies. In hoger beroep heeft appellante niet met nieuwe medische gegevens onderbouwd dat zij meer beperkt is dan is aangenomen in de FML van 20 juni 2018. De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
5. Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2020.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) C.I. Heijkoop