ECLI:NL:CRVB:2020:161
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na herbeoordeling door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die zich op 4 november 2010 ziek meldde met psychische klachten, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Na een herbeoordeling in 2016 concludeerde het Uwv dat appellant meer arbeidsgeschikt was dan voorheen, wat leidde tot een wijziging van zijn uitkering. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalt appellant zijn gronden en stelt hij dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen niet zorgvuldig is uitgevoerd en dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt het oordeel van de rechtbank dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. De Raad oordeelt dat de verzekeringsartsen van het Uwv op voldoende zorgvuldige wijze hun medisch onderzoek hebben verricht en dat de conclusies en bevindingen consistent zijn. De Raad wijst erop dat appellant in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaren toe te lichten en dat de hoorzitting op een zorgvuldige manier heeft plaatsgevonden. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de belastbaarheid zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.