ECLI:NL:CRVB:2020:1606
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die als chauffeur-magazijnmedewerker werkte, had zich op 11 januari 2016 ziek gemeld met rugklachten en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze uitkering met ingang van 8 januari 2018, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar schouderklachten en de operatie aan haar handen niet voldoende zijn meegewogen in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft echter de conclusies van de verzekeringsartsen onderschreven en vastgesteld dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de medische gegevens en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier.