ECLI:NL:CRVB:2020:1599

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
18/2403 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op WIA-uitkering per 18 juni 2015; verslechtering gezondheid niet terug te leiden naar datum in geding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant had geen recht op een WIA-uitkering met ingang van 18 juni 2015. De Raad heeft vastgesteld dat de verslechtering van de gezondheidssituatie van appellant weliswaar is onderkend, maar dat deze niet terug te leiden is naar de datum in geding. Appellant had eerder, op 2 december 2013, al geen uitkering op grond van de Wet WIA gekregen, omdat zijn arbeidsongeschiktheid toen was vastgesteld op 28,82%.

Appellant meldde zich op 21 januari 2016 bij het Uwv met toegenomen klachten, maar het Uwv weigerde op 21 februari 2017 om hem met ingang van 18 juni 2015 een WIA-uitkering toe te kennen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.

In geschil was of appellant per 18 juni 2015 recht had op een WIA-uitkering. Appellant stelde dat zijn beperkingen waren onderschat. De Raad concludeerde dat er meer beperkingen waren aangenomen dan ten tijde van de afwijzing van de uitkering per 9 oktober 2013, maar dat de medische beoordeling juist was. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor inschakeling van een onafhankelijke deskundige. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

18.2403 WIA-PV

Datum uitspraak: 16 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 maart 2018, 17/2576 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: mr. B.J. van de Griend
Griffier: F.E.M. Boon
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A. Kara. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant is werkzaam geweest als logistiek medewerker voor 42,2 uur per week. Bij besluit van 2 december 2013 heeft het Uwv appellant met ingang van 9 oktober 2013 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 28,82%. Appellant heeft zich op 21 januari 2016 bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten met ingang van medio 2015. Het Uwv heeft bij besluit van 21 februari 2017 geweigerd om appellant met ingang van 18 juni 2015 een WIA-uitkering toe te kennen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 juli 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In geschil is of appellant per 18 juni 2015 recht heeft op een WIA-uitkering. Appellant meent dat zijn beperkingen zijn onderschat. Vooropgesteld wordt dat er meer beperkingen zijn aangenomen dan ten tijde van de afwijzing van de uitkering per 9 oktober 2013. De verslechtering van de gezondheidssituatie van appellant is dus onderkend. Uit de beschikbare gegevens in het dossier blijkt niet dat de aangenomen beperkingen niet stroken met de medische situatie van destijds. Er is een brief van 20 juni 2016 van C. Regab, GZ-psycholoog, maar dit betreft het verslag van een intake van een jaar na de datum in geding. Bij de eerstejaars Ziektewet-beoordeling in februari 2017 naar aanleiding van een ziekmelding uit latere werkzaamheden, is gesteld dat appellant, in vergelijking met voorgaande beoordelingen, steeds verder lijkt af te glijden. Die vaststelling valt dus niet terug te geleiden naar de datum in geding in deze zaak, 18 juni 2015. Nu de Raad geen twijfel heeft over de juistheid van de medische beoordeling, is er voor inschakeling van een onafhankelijke deskundige geen grond.
Het hoger beroep van appellant slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) F.E.M. Boon (getekend) B.J. van de Griend