ECLI:NL:CRVB:2020:1598
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WAO-uitkering met ingang van 12 mei 2017 te weigeren. Appellante, die in het verleden als fulltime schoonmaakster werkte, had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar deze was in 2008 ingetrokken. In 2014 werd haar opnieuw een uitkering toegekend, maar deze werd in 2014 beëindigd. Na een melding van verslechtering van haar gezondheid in 2017, weigerde het Uwv haar opnieuw een uitkering toe te kennen, omdat zij niet als arbeidsongeschikt werd beschouwd. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische stukken overgelegd die haar standpunt konden onderbouwen. De verzekeringsartsen hebben vastgesteld dat er meer beperkingen zijn dan in 2014, maar vonden onvoldoende basis om te concluderen dat de situatie wezenlijk anders was. De psychiater C. Roose had in een brief van februari 2018 aangegeven dat er mogelijk sprake was van PTSS, maar de verzekeringsarts kon geen symptomen vaststellen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellante, gezien haar functionele mogelijkheden, in staat is tot het verrichten van de maatgevende arbeid. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.