ECLI:NL:CRVB:2020:158

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
18/1655 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich op 23 juli 2013 ziek meldde met fysieke en mentale klachten. Het Uwv had appellant eerder een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van 100% arbeidsongeschiktheid, maar na herbeoordeling werd deze mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 36,58%. Appellant was het niet eens met deze herbeoordeling en stelde dat het rapport van de deskundige, verzekeringsarts J.T.J.A. Klijn, onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen waren onderschat.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij de deskundige Klijn was ingeschakeld. Klijn had in zijn rapporten overtuigend gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant, ondanks de door hem aangegeven beperkingen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, maar het Uwv stelde dat de deskundige de belastbaarheid van appellant correct had beoordeeld en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de beoordeling konden ondermijnen.

De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld op 36,58% en dat de rechtbank de conclusies van de deskundige Klijn terecht had gevolgd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de belastbaarheid zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.1655 WIA

Datum uitspraak: 23 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 februari 2018, 16/2812 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.M. Arentz-Veldkamp, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend, waarop het Uwv met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Arentz-Veldkamp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als machine-operator voor 40 uur per week. Op 23 juli 2013 heeft appellant zich ziek gemeld met fysieke en mentale klachten. Bij besluit van 21 mei 2015 heeft het Uwv appellant met ingang van 21 juli 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%, omdat appellant niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikte.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant zowel op fysiek vlak als op psychisch-sociaal vlak sterk beperkt is. Appellant wordt echter wel belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 februari 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 39,69% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 16 februari 2016 heeft het Uwv appellant met ingang van 17 februari 2016 39,69% arbeidsongeschikt geacht. Voorts heeft het Uwv appellant meegedeeld dat de hoogte van zijn loongerelateerde WGA-uitkering niet wijzigt en dat hij deze uitkering tot en met 2 juli 2017 krijgt. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 juni 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een functie laten vervallen en een nieuwe functie geduid, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 36,58%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft J.T.J.A. Klijn, verzekeringsarts, als deskundige benoemd. Klijn heeft op 15 mei 2017 een rapport uitgebracht en op 12 september 2017 een aanvullend rapport. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het rapport en de aanvulling hierop van Klijn niet te volgen. De medische geschiktheid van de geselecteerde functies is naar het oordeel van de rechtbank overtuigend door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht, waarbij in het rapport van 27 juni 2017 overtuigend gemotiveerd is dat met de door Klijn aangegeven aanvullende beperkingen, als verwoord door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de aangepaste FML van 9 juni 2017, de geschiktheid van deze functies niet wordt beïnvloed.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant in essentie gelijke gronden als in beroep aangevoerd. Samengevat stelt appellant zich op het standpunt dat het rapport van verzekeringsarts Klijn onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat zijn beperkingen zijn onderschat. Daarnaast heeft appellant gesteld dat de belasting voorkomend in de geselecteerde functies zijn belastbaarheid overschrijdt.
3.2.
Het Uwv heeft in verweer gesteld dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep de opmerkingen van de deskundige over de belastbaarheid van appellant op de aspecten nek- en schouderbelasting zijn opgenomen in een aangepaste FML. Tevens heeft het Uwv gesteld dat het door appellant ingenomen standpunt dat onvoldoende beperkingen zijn opgenomen, niet met (nieuwe) medische gegevens is onderbouwd. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 17 februari 2016 heeft vastgesteld op 36,58%.
4.2.
In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of de rechtbank terecht de door haar geraadpleegde deskundige Klijn heeft gevolgd. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen en dat slechts in bijzondere gevallen aanleiding bestaat daarvan af te wijken. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat zich in dit geval dergelijke bijzondere omstandigheden niet voordoen. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, waarbij de ruime hoeveelheid medische informatie uit het dossier is betrokken, een anamnese en dagverhaal is afgenomen en appellant lichamelijk en psychisch is onderzocht. Voorts heeft de deskundige in zijn aanvullende rapport van 12 september 2017 gereageerd op de reactie van appellant op zijn rapport. Onder meer geeft hij aan dat uit zijn werkaantekeningen niet blijkt dat appellant heeft vermeld dat hij iedere middag slaapt, dat ten tijde van zijn onderzoek geen sprake was van een geplande neurochirurgische ingreep en dat bij zijn onderzoek niet is gebleken van concentratie- en geheugenstoornissen. In zijn rapport en aanvullende rapport heeft de deskundige inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om appellant meer of anders beperkt te achten. De Raad ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het rapport niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Evenmin is er aanleiding voor het oordeel dat de informatie van de huisarts van psycholoog M.D. Boersma van 1 april 2016, revalidatiearts A.D. de Jong van 20 april 2016 en huisarts A.F.J. Savenije (gedingstuk 43.5) niet op juiste waarde is geschat door de deskundige.
4.3.
Wat hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat er geen reden is om te twijfelen aan de belastbaarheid zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld in de FML van 9 juni 2017 (11:14 uur). Appellant heeft in hoger beroep geen medische stukken ingediend waardoor twijfel ontstaat aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2020.
(getekend) E. Dijt
(getekend) V.Y. van Almelo