Uitspraak
19.3200 WAO
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 1991 in Marokko woont, had in 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag echter buiten behandeling gelaten omdat de appellant niet tijdig had gereageerd op een verzoek om aanvullende informatie. Dit besluit is in rechte komen vast te staan.
In de jaren daarna heeft de appellant meerdere keren geprobeerd om een WAO-uitkering aan te vragen, maar telkens werd zijn verzoek afgewezen. In 2018 diende hij opnieuw een verzoek in, maar het Uwv weigerde om terug te komen op het eerdere besluit. De appellant maakte bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat de appellant geen gronden had ingediend binnen de gestelde termijn.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij ziek was en niet in staat om te werken, maar de Raad oordeelde dat er geen medisch objectiveerbare redenen waren die de appellant verhinderden om tijdig gronden in te dienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.