ECLI:NL:CRVB:2020:1576

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
19/3200 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen de afwijzing van een WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 1991 in Marokko woont, had in 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag echter buiten behandeling gelaten omdat de appellant niet tijdig had gereageerd op een verzoek om aanvullende informatie. Dit besluit is in rechte komen vast te staan.

In de jaren daarna heeft de appellant meerdere keren geprobeerd om een WAO-uitkering aan te vragen, maar telkens werd zijn verzoek afgewezen. In 2018 diende hij opnieuw een verzoek in, maar het Uwv weigerde om terug te komen op het eerdere besluit. De appellant maakte bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat de appellant geen gronden had ingediend binnen de gestelde termijn.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij ziek was en niet in staat om te werken, maar de Raad oordeelde dat er geen medisch objectiveerbare redenen waren die de appellant verhinderden om tijdig gronden in te dienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.3200 WAO

Datum uitspraak: 22 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2019, 17/7573 WAO (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant woont sinds 1991 in Marokko. Op 27 april 2010 heeft hij verzocht om hem een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) toe te kennen. Het Uwv heeft bij besluit van 14 juni 2010 de aanvraag van appellant buiten behandeling gelaten omdat appellant niet (tijdig) had gereageerd op het verzoek om aanvullende informatie ten behoeve van het vaststellen van zijn verzekeringsplicht. Dit besluit is in rechte komen vast te staan.
1.2.
In 2013, 2014, 2016 en 2017 heeft appellant verzoeken ingediend om een WAO-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft deze verzoeken opgevat als verzoeken om terug te komen op het besluit van 14 juni 2010. De besluiten waarbij geweigerd is om appellant alsnog in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering zijn eveneens in rechte komen vast te staan
.
1.3.
Op 18 augustus 2018 heeft appellant opnieuw verzocht om hem in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering. Het Uwv heeft bij besluit van 17 september 2018 geweigerd om terug te komen op het besluit van 14 juni 2010. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit beluit. Bij brief van 22 oktober 2018 heeft het Uwv appellant verzocht om uiterlijk 19 november 2018 de gronden van het bezwaar in te dienen. Daarbij heeft het Uwv appellant erop gewezen dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard kan worden als hij niet (tijdig) reageert. Appellant heeft in een brief van 5 november 2018 herhaald dat hij het niet eens is met het besluit van 17 september 2018. Bij besluit van 22 november 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat ook de brief van 5 november 2018 geen gronden bevat.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat noch het bezwaarschrift van 5 oktober 2018, noch de brief van 5 november 2018 gronden bevatten zodat het Uwv de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij ziek is en niet kan werken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke bepalingen wordt verwezen naar overweging 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Vast staat dat appellant bij de brief van het Uwv van 22 oktober 2018 is gewezen op het ontbreken van de gronden van het bezwaar, dat appellant in de gelegenheid is gesteld dit verzuim te herstellen en dat is meegedeeld dat, indien dit niet gebeurt, dit tot niet‑ontvankelijkheid van het bezwaar kan leiden. Ook staat vast dat appellant de gronden van het bezwaar niet binnen de gestelde termijn heeft ingediend en dat hij hiervoor in beroep en in hoger beroep geen verschoonbare reden heeft vermeld. Appellant heeft weliswaar aangevoerd dat hij ziek is maar in het dossier valt geen aanknopingspunt te vinden dat appellant om medisch objectiveerbare redenen niet in staat was de gronden tijdig in te dienen.
4.3.
Uit wat onder 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) M. Graveland