ECLI:NL:CRVB:2020:1564
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische beoordeling en equality of arms
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich op 22 augustus 2014 ziek meldde met psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering met ingang van 19 augustus 2016, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat. Hij voerde aan dat de artsen die de medische beoordeling hadden verricht in loondienst waren bij het Uwv, wat volgens hem in strijd was met het beginsel van equality of arms, zoals verwoord in het Korošec-arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Appellant verzocht om een onafhankelijke verzekeringsarts als deskundige, omdat hij geen financiële middelen had voor een contra-expertise.
De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms. De Raad concludeerde dat er geen twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die ten grondslag lagen aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.