ECLI:NL:CRVB:2020:1563
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 28 september 2015 ziek was, ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 29 oktober 2016, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet werd overschreden.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv onvoldoende waarde had gehecht aan de verklaringen van zijn behandelend psycholoog en psychiater, en dat de geselecteerde functies niet passend waren. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de artsen van het Uwv de informatie van de behandelend sector adequaat hadden betrokken. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier.