ECLI:NL:CRVB:2020:1563

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
18/3297 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 28 september 2015 ziek was, ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 29 oktober 2016, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet werd overschreden.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv onvoldoende waarde had gehecht aan de verklaringen van zijn behandelend psycholoog en psychiater, en dat de geselecteerde functies niet passend waren. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de artsen van het Uwv de informatie van de behandelend sector adequaat hadden betrokken. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier.

Uitspraak

18.3297 ZW

Datum uitspraak: 22 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
30 mei 2018, 17/3503 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Hartkoorn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als algemeen medewerker voor 16,19 uur per week. Vanaf 11 augustus 2015 is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Met ingang van 28 september 2015 heeft hij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 augustus 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 28 september 2016 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 29 oktober 2016 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 4 mei 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien twee van de eerder geselecteerde functies ongeschikt te achten en te vervangen door reservefuncties. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellant onveranderd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat wat appellant in beroep heeft aangevoerd tegenover het gemotiveerde medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal legt om op grond daarvan verdergaande beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de aanvullende rapporten voldoende heeft gemotiveerd waarom in het beroepschrift, de diverse brieven van appellant en de overgelegde medische informatie geen aanleiding wordt gezien het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan dit oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet wordt overschreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 29 oktober 2016 heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onvoldoende waarde heeft toegekend aan de verklaringen van zijn behandelend psycholoog en psychiater. Appellant is van mening dat geselecteerde functies niet passend zijn en zijn belastbaarheid overschrijden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Geoordeeld wordt dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De arts van het Uwv heeft het dossier bestudeerd, een uitgebreide anamnese afgenomen en zowel psychisch als lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen van de arts van het Uwv heroverwogen en hiertoe de dossiergegevens bestudeerd alsmede de hoorzitting bijgewoond. De artsen van het Uwv hebben de informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken en inzichtelijk gemotiveerd hoe zij tot hun standpunt zijn gekomen.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Van belang is dat de artsen van het Uwv op basis van de informatie van de behandelend sector en de bevindingen tijdens eigen onderzoek diverse beperkingen hebben vastgesteld in het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 november 2017 overtuigend en navolgbaar gemotiveerd dat rond de datum in geding sprake was van een vermindering van klachten. Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in overweging genomen dat appellant bij het benoemen van zijn grootste belemmeringen om te gaan werken niet meer zijn psychische klachten noemt. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling betrokken dat appellant hoopvol naar de toekomst kijkt, optimistisch is, wil gaan sporten en zich wil inzetten. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in overweging genomen dat de arts van het Uwv bij het psychisch onderzoek geen evidente depressieve kenmerken heeft geconstateerd. Er zijn geen aanknopingspunten om deze beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML wordt de rechtbank tevens gevolgd in haar oordeel dat de geselecteerde functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd geschikt zijn te achten voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft mede in het rapport van 14 januari 2020 afdoende gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2020.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.M.M. Chevalier