ECLI:NL:CRVB:2020:155
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om hem geen IVA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als distributiemedewerker werkte, was sinds 24 november 2014 arbeidsongeschikt door lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 21 november 2016 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar appellant was van mening dat hij recht had op een IVA-uitkering omdat zijn arbeidsongeschiktheid duurzaam was. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen geschil bestaat over de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant, maar dat de vraag is of deze arbeidsongeschiktheid ook duurzaam is. De Raad heeft de definitie van 'duurzaam' volgens de Wet WIA besproken en geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn oordeel dat de beperkingen van appellant niet duurzaam zijn. De Raad heeft de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige in overweging genomen en vastgesteld dat de conclusies van het Uwv niet voor onjuist kunnen worden gehouden.
Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de Raad geen fouten heeft geconstateerd in de beoordeling van het Uwv.