ECLI:NL:CRVB:2020:1531
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen toekenning IVA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een stichting, tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de toekenning van een IVA-uitkering aan betrokkene, die als verpleegkundige in dienst was bij appellante en op 21 juni 2007 wegens ziekte uitviel. Na een periode van arbeidsongeschiktheid werd betrokkene in 2009 een WGA-loongerelateerde uitkering toegekend, die later werd omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. In 2017 verzocht appellante om een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene, wat leidde tot de toekenning van een IVA-uitkering per 29 augustus 2017. Appellante was van mening dat de uitkering eerder, namelijk per 26 juni 2017, had moeten ingaan. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gedingstukken geen aanleiding gaven tot twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had vastgesteld dat pas op 26 juni 2017 duurzame arbeidsongeschiktheid was ontstaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld in de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid.