ECLI:NL:CRVB:2020:153
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en arbeidsverleden van appellante
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv om haar aanvraag voor een Wajong-uitkering af te wijzen ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 januari 2020 uitspraak gedaan. Appellante, geboren in 1982, had eerder een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die op 16 december 2010 was afgewezen omdat zij in staat werd geacht meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Na een nieuwe aanvraag in 2014, die ook werd afgewezen, heeft appellante bezwaar gemaakt, wat leidde tot een nieuw onderzoek door het Uwv. Dit onderzoek concludeerde dat appellante, ondanks haar gezondheidsklachten, in staat was om minimaal 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. De rechtbank heeft deze conclusie onderschreven, waarbij is gekeken naar het arbeidsverleden van appellante en de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar beperkingen op achttienjarige leeftijd zijn onderschat en heeft zij een beroep gedaan op een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is om de eerdere besluiten te herzien. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat appellante gezien haar arbeidsverleden in staat kan worden geacht om het wettelijk minimumloon te verdienen, en het hoger beroep is dan ook ongegrond verklaard.