ECLI:NL:CRVB:2020:1527

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
18/2880 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellante tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die zich in 2013 ziek meldde met lage rugklachten, heeft in de loop der jaren meerdere keren ziekengeld aangevraagd en ontvangen. Het Uwv heeft echter in verschillende besluiten vastgesteld dat appellante per bepaalde data geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht om andere functies te vervullen. Appellante heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft de besluiten van het Uwv in eerdere uitspraken bekrachtigd. In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken onzorgvuldig zijn geweest en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische en lichamelijke beperkingen. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. De Raad heeft de eerdere oordelen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellante in staat is om de functies van wikkelaar en productiemedewerker industrie te vervullen. De hoger beroepen zijn dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraken zijn bevestigd.

Uitspraak

18.2880 ZW, 19/1207 ZW, 19/1278 ZW

Datum uitspraak: 17 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 26 april 2018, 17/2596 (aangevallen uitspraak 1), van 28 februari 2019, 18/834 (aangevallen uitspraak 2) en van 28 februari 2019, 18/2820 (aangevallen uitspraak 3)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.S. Gaastra hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als allround operator. Op 24 juli 2013 heeft zij zich ziek gemeld met lage rugklachten. Per 10 oktober 2013 is het dienstverband tussen appellante en haar werkgever beëindigd. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 16 juli 2014 vastgesteld dat appellante per 24 augustus 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als allround operator, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 juli 2014 is ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 19 december 2014. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Appellante heeft een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen en van 22 december 2014 tot 15 februari 2016 en van 26 mei 2016 tot 7 juni 2016 ziekengeld wegens toegenomen rugklachten en bijgekomen pijnklachten (fibromyalgie) en psychische klachten. Bij de herstelmeldingen werd appellante geschikt geacht voor de eerder geselecteerde functie van samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) (hierna: wikkelaar).
1.4.1.
Op 17 november 2016 heeft appellante zich ziek gemeld met toegenomen rug- en pijnklachten en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld.
1.4.2.
Op 22 mei 2017 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante geschikt geacht voor de eerder geselecteerde functie van wikkelaar. Het Uwv heeft bij besluit van 22 mei 2017 vastgesteld dat appellante per 23 mei 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.4.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 8 september 2017 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
1.5.1.
Appellante heeft zich op 24 juli 2017 opnieuw ziek gemeld met toegenomen rug- en pijnklachten en psychische klachten en bijgekomen handklachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld.
1.5.2.
Op 18 december 2017 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante geschikt geacht voor de eerder geselecteerde functie van wikkelaar. Het Uwv heeft bij besluit van 19 december 2017 vastgesteld dat appellante per dezelfde datum geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.5.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 maart 2018 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
1.6.1.
Appellante heeft zich op 25 juni 2018 opnieuw ziek gemeld met toegenomen psychische klachten naast de bestaande lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld.
1.6.2.
Op 10 augustus 2018 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante geschikt geacht voor de eerder geselecteerde functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). Het Uwv heeft bij besluit van 10 augustus 2018 vastgesteld dat appellante per 13 augustus 2018 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.6.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 8 november 2018 (bestreden besluit 3) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank acht het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig. De verzekeringsartsen hebben het dossier bestudeerd, appellante onderzocht en informatie van Novadic-Kentron van 10 november 2016 en 30 mei 2017 bij de beoordeling betrokken. Het onderzoek heeft geleid tot aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 december 2014. Aanvullend zijn in de FML van 7 september 2017 beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Dat er geen eenduidige diagnose is gesteld voor appellantes psychische klachten doet niet af aan de zorgvuldigheid van het onderzoek omdat niet de (precieze) diagnose maar de medisch objectiveerbare beperkingen van belang zijn voor een juiste beoordeling van de belastbaarheid. Het Uwv was daarom niet gehouden een psychiatrische expertise te laten verrichten of de behandelende sector te raadplegen. Van behandelaars waren in ruime mate stukken voorhanden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de uiteenlopende psychiatrische diagnoses in ogenschouw genomen en heeft rekening houdend met een consistent beeld van wisselende emoties en stemmingen de belastbaarheid van appellante vastgesteld. Een ernstige depressie of angststoornis is niet vastgesteld en daarvoor biedt de door appellante ingediende informatie van Novadic-Kentron ook geen aanknopingspunten. Appellante is aangewezen geacht voor stressarm werk, een voorspelbare werksituatie zonder deadlines, tempo- en tijdsdruk. De door appellante ingebrachte informatie van de GZ-psycholoog duidt er niet op dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hadden van de psychische belastbaarheid van appellante. Ook de ingebrachte informatie dat mogelijk sprake is van zenuwprikkeling van de neuroloog en de informatie van de fysiotherapeut geeft geen aanleiding tot aanpassing van de eerder vastgestelde FML omdat daarin al voldoende rekening is gehouden met de beperkte fysieke mogelijkheden van appellante.. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat appellante in staat kan worden geacht de functie van wikkelaar te verrichten en dat appellante daarom per 23 mei 2017 arbeidsgeschikt is te achten.
2.2.
Bij uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank acht het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig. Het Uwv was niet gehouden een psychiatrische expertise te laten verrichten. Appellante heeft een rapport van 28 juni 2018 van psychiater J.K. van der Veer van DC Expertise Centrum ingediend. Deze psychiater acht appellante meer beperkt op persoonlijk en sociaal functioneren. In reactie daarop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 9 augustus 2018 per item gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat om (verdergaande) beperkingen aan te nemen nu niet gebleken is van een ernstig onderliggende stoornis. Dat de behandelende artsen uit zijn gegaan van een andere diagnose heeft de rechtbank niet doorslaggevend geacht omdat niet de precieze diagnose maar de medisch objectiveerbare beperkingen bepalend zijn. De rechtbank heeft deze motivering voldoende inzichtelijk en begrijpelijk geacht en onvoldoende grond aanwezig geacht om te twijfelen aan de inschatting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waar het gaat om appellantes psychische belastbaarheid. Het lag op de weg van appellante om onderbouwd aan te voren dat de door Van der Veer gestelde diagnose in zijn uitwerking qua medisch objectiveerbare beperkingen dan waar het Uwv vanuit is gegaan. Hierin is appellante niet geslaagd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen gezien de aanwezige medische informatie en het feit dat appellante medische informatie heeft ingebracht die naar zijn aard geschikt is om twijfel te zaaien. Voorts heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de ingebrachte informatie van de orthopedisch chirurg O.P. van der Jagt van 20 februari 2018 geen wezenlijk nieuwe informatie biedt die aanleiding zou moeten geven tot aanpassing van de eerder vastgestelde FML. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat appellante in staat kan worden geacht de functie van wikkelaar te verrichten en dat appellante daarom per 19 december 2017 arbeidsgeschikt is te achten.
2.3.
Bij uitspraak 3 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 3 ongegrond verklaard. De rechtbank acht het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig. Er is geen aanleiding te oordelen dat appellantes belastbaarheid onjuist is ingeschat. In reactie op ingebrachte informatie van GGZ Brebrug heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat er sprake is van diagnoses die min of meer vergelijkbaar zijn met de eerder door psychiater Van der Veer gestelde diagnoses. De onderliggende klachten waren al bekend en zijn meegewogen bij het bepalen van de belastbaarheid. Voorts is niet gebleken dat de behandeling bij GGZ Breburg dusdanig veel tijd of energie kost dat werken conform de geldende FML niet mogelijk zou zijn. De rechtbank heeft deze motivering voldoende inzichtelijk en begrijpelijk geacht en onvoldoende grond gezien om te twijfelen aan de inschatting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waar het gaat om appellantes psychische belastbaarheid. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv onderschreven dat de belasting op de items frequent reiken en vertreden appellantes belastbaarheid niet te buiten gaat zodat appellante in de functie van productiemedewerker industrie en dat appellante daarom per 13 augustus 2018 arbeidsgeschikt is te achten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat de verzekeringsgeneeskundig onderzoeken onzorgvuldig zijn geweest. Het Uwv heeft onvoldoende rekening gehouden met appellantes psychische en lichamelijke beperkingen. Over haar psychische klachten is wel degelijk belangrijk dat een juiste diagnose bekend is omdat deze invloed heeft op het vaststellen van beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren. Over de data in geding 23 mei 2017 en 19 december 2017 heeft appellante verwezen naar het expertiserapport van psychiater Van der Veer die, uitgaande van een licht tot matige depressieve stoornis met angstige spanning, een licht tot matige somatische – symptoomstoornis met voornamelijk pijn en een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met gemengde trekken (borderline en vermijdend), appellante meer beperkt heeft geacht op aandacht verdelen, herinneren, inzicht in eigen kunnen, doelmatig handelen, het hanteren van emotionele problemen van anderen en het uiten van eigen gevoelens. De verzekeringsarts heeft de bevindingen van de psychiater onvoldoende weerlegd. Onder verwijzing naar de uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft appellante de Raad verzocht een deskundige te benoemen. Appellante heeft voorts verwezen naar informatie van de orthopedisch chirurg van 20 februari 2018 van orthopedisch chirurg Van der Jagt. Vanwege haar schouder-, heup-, rug- en pijnklachten acht appellante zich meer beperkt op reiken, lopen en staan tijdens het werk en boven schouderhoogte actief zijn. Appellante heeft voorts voor de datum in geding 13 augustus 2018 verwezen naar informatie van GGZ Breburg waar zij sinds 25 juni 2018 onder behandeling is. Met de door GGZ gestelde diagnoses is onvoldoende rekening gehouden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Als gevolg van haar beperkingen acht appellante zich niet in staat om de functies van wikkelaar en – wat betreft de datum in geding 13 augustus 2018 – de functie van productiemedewerker industrie uit te oefenen. In de functie van wikkelaar is sprake van geconcentreerd en zelfstandig werken en wordt een beroep gedaan op een goed geheugen terwijl appellante daar beperkt op moet worden geacht. Voorts wordt haar fysieke belastbaarheid in deze functie overschreven op de items reiken, tillen, traplopen en zitten. In de functie van productiemedewerker industrie is sprake van een overschrijding van appellantes belastbaarheid op de items reiken en zitten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit en daarbij verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 december 2018 en 16 april 2019.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
18/2880 ZW en 19/1207 ZW
4.1.
Voor de toepasselijke bepalingen wordt verwezen naar overweging 4 van de aangevallen uitspraken 1 en 2.
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank zoals hiervoor onder 2 weergegeven. Naar aanleiding van eigen onderzoek en informatie van de behandelaar van Novadic-Kentron heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML aangescherpt omdat hij voldoende geobjectiveerd achtte dat bij appellante sprake was van wisselende emoties en stemmingen waarbij de kans op decompensatie bij druk en/of stress verhoogd wordt geacht. Op grond hiervan zijn in de FML beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Wat appellante heeft aangevoerd in hoger beroep over de vaststelling van haar arbeidsmogelijkheden is een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. In reactie op het rapport van psychiater Van der Veer heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 17 december 2018 gemotiveerd dat bij appellante geen sprake is van een ernstige depressie en dat bij eigen onderzoek door de verzekeringsartsen rond de datum in geding geen opvallende stoornissen werden waargenomen in het verdelen van de aandacht en herinneren. Met een beperking op leidinggevende aspecten wordt al rekening gehouden met het beperkt kunnen dragen van eindverantwoordelijkheid en overzicht houden. Het item eigen gevoelens uiten is al meegenomen in de FML. Gezien het dagverhaal van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er in zijn rapport van 17 december 2018 navolgbaar op gewezen dat er geen indicatie is om appellante beperkt te achten op het item inzicht in eigen kunnen, doelmatig handelen en handelingstempo. In reactie op de informatie van de orthopedisch chirurg heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in hetzelfde rapport gemotiveerd dat bij het vaststellen van appellantes beperkingen al rekening is gehouden met haar klachten als gevolg van fibromyalgie, chronische rugklachten en hypermobiliteit en dat de nu genoemde pijnklachten in de schouderregio en bilspier dat niet anders maken. Dit standpunt kan worden gevolgd. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die haar standpunt onderbouwen. Daarom bestaat geen twijfel over de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan het bestreden besluiten 1 en 2 ten grondslag gelegde functie van wikkelaar in medisch opzicht geschikt is voor appellante. Daarbij is van belang dat per 23 mei 2017 sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van de bijgekomen psychische klachten maar dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 7 september 2017 en 8 maart 2018 zowel wat de psychische als de lichamelijke beperkingen inzichtelijk heeft gemotiveerd dat appellante onverminderd geschikt wordt geacht voor de functie van wikkelaar. De gronden die appellante tegen de functie heeft aangevoerd betreffen voornamelijk belastende aspecten waarvoor zij niet beperkt is geacht of die niet voorkomen in de functie en kunnen daarom niet worden gevolgd. Over de signaleringen in de functie is al eerder door de arbeidsdeskundigen afdoende gemotiveerd dat deze belasting in de functie appellantes belastbaarheid niet overschrijdt.

19.1278 ZW

5.1.
Voor de toepasselijke bepalingen en rechtspraak wordt verwezen naar overweging 4 van de aangevallen uitspraak 3.
5.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Wat appellante heeft aangevoerd in hoger beroep over de vaststelling van haar arbeidsmogelijkheden is een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft met juistheid gewezen op het rapport van 6 november 2018 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarin hij uitvoerig is ingegaan op de overgelegde informatie van GGZ Breburg en deze heeft gelegd naast de eerste ontvangen informatie van Novadic-Kentron en het rapport van psychiater Van der Veer. Nieuw volgens de informatie van GGZ Brebrug is dat bij appellante sprake is van persoonlijkheidsproblematiek met trekken van met name borderline en in mindere mate histrionische en ontwijkende persoonlijkheid. Daarnaast is sprake van een persisterende depressieve stoornis met melancholische trekken en verder pijn- en somatische klachten. Een onderzoek naar ADHD zal nog plaatsvinden. Psychiater Van der Veer heeft over de eerdere data in geding vergelijkbare diagnoses genoemd. Zoals ook onder 4.2 genoemd hebben de bevindingen van Van der Veer eerder geen aanleiding gegeven om appellantes belastbaarheid aan te passen. In zijn rapport van 16 april 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er nogmaals op gewezen dat de stoornissen van appellante zijn geduid als licht tot matig van ernst en dat in de FML voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. Dat inmiddels sprake is van het anders benoemen van de klachten maakt dit niet anders. Dit standpunt kan worden gevolgd. Appellante heeft niets tegenover de conclusies gesteld. Daarom bestaat geen twijfel over de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen.
5.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan het bestreden besluit 3 ten grondslag gelegde functie van productiemedewerker industrie in medisch opzicht geschikt is voor appellante. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 6 november 2018 zowel wat de psychische als de lichamelijke beperkingen inzichtelijk heeft gemotiveerd dat appellante onverminderd geschikt wordt geacht voor de functie van productiemedewerker industrie. De gronden die appellante tegen de functie heeft aangevoerd betreffen voornamelijk aspecten waarvoor zij niet beperkt is geacht of die niet voorkomen in de functie en kunnen daarom niet worden gevolgd. Over de signaleringen in de functie is al eerder door de arbeidsdeskundigen afdoende gemotiveerd dat deze belasting in de functie appellantes belastbaarheid niet overschrijdt.
6. Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de beoordeling door de artsen van het Uwv, wordt geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijke medisch deskundige.
7. De overwegingen in 4.2, 4.3, 5.2, 5.3 en 6 leiden tot de conclusie dat de hoger beroepen niet slagen en de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) L.E. König