ECLI:NL:CRVB:2020:152

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
18/519 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rugklachten van appellante in relatie tot zwangerschap en bevalling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als administratief medewerker werkte, had zich ziek gemeld na haar bevalling op 11 november 2015, met rugklachten als gevolg. Het Uwv had haar aanvankelijk ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend, maar concludeerde later dat er geen causaal verband was tussen de rugklachten en de bevalling. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had besloten de ZW-uitkering per 7 november 2016 te beëindigen, omdat de klachten niet meer als gevolg van de bevalling konden worden beschouwd. Appellante ging in hoger beroep, maar de Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de artsen goed waren onderbouwd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen direct causaal verband was tussen de rugklachten van appellante en haar zwangerschap of bevalling. De brief van de huisarts werd niet als voldoende bewijs gezien om de conclusies van het Uwv te weerleggen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.519 ZW

Datum uitspraak: 23 januari 2020
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 december 2017, 17/934 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als administratief medewerker. Op
11 november 2015 is appellante bevallen van een dochter. Aansluitend aan de beëindiging van de uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) heeft appellante zich op
1 februari 2016 ziek gemeld in verband met rugklachten. Na een medisch onderzoek op
8 augustus 2016 heeft een arts van het Uwv geconcludeerd dat de klachten van appellante zijn ontstaan tijdens de bevalling en dat mag worden aangenomen dat de arbeidsongeschiktheid een gevolg is van de bevalling. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Op 7 november 2016 heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft bepaald dat wegens het ontbreken van een causaal verband tussen haar bevalling en de veranderde klachten aan de rug, appellante niet langer als rechtstreeks gevolg van zwangerschap of bevalling arbeidsongeschikt kan worden geacht. Bij besluit van
7 november 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van die datum geen recht heeft op een ZW-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 3 januari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft h
et beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de artsen van het Uwv een zorgvuldig onderzoek hebben verricht en duidelijk hebben gemotiveerd waarom de klachten van appellante een jaar na de bevalling niet meer het gevolg van de bevalling kunnen zijn. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet heeft onderbouwd dat haar (veranderde) klachten nog steeds het gevolg van haar bevalling zijn. Hoewel de huisarts van appellante schrijft dat de klachten van appellante na de bevalling zijn ontstaan, sindsdien zijn blijven aanhouden en dat zij voor de bevalling geen klachten had, blijkt naar het oordeel van de rechtbank hieruit niet dat de klachten van appellante volgens de huisarts ook nog steeds hun oorzaak vinden in de bevalling van appellante. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusie dat de klachten van appellante per 7 november 2016 niet meer veroorzaakt kunnen zijn door haar bevalling. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering van appellante terecht met ingang van 7 november 2016 heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medische onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daarnaast is appellante van mening dat het Uwv op geen enkele wijze heeft vastgesteld dat haar rugklachten niet het gevolg kunnen zijn van de bevalling. Appellante kan zich daarom niet vinden in het standpunt van het Uwv dat een causaal verband tussen haar rugklachten en haar bevalling ontbreekt. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst appellante naar de reeds overgelegde brief van de huisarts waarin staat vermeld dat de klachten van appellante na de bevalling zijn ontstaan en daarvoor niet aanwezig waren.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde, nadat het recht op uitkering ingevolge de WAZO is geëindigd, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap.
4.2.
Geoordeeld wordt dat de artsen van het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek hebben verricht. De arts van het Uwv heeft een anamnese afgenomen en een eigen onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen van de arts van het Uwv in heroverweging genomen en hiertoe het dossier bestudeerd, de bezwaren van appellante in kaart gebracht alsmede appellante gezien en onderzocht tijdens het spreekuur. De artsen van het Uwv hebben voldoende toegelicht hoe zij tot hun standpunt zijn gekomen.
4.3.
Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat de arbeidsongeschiktheid een direct gevolg moet zijn van de zwangerschap en/of bevalling wil aanspraak kunnen worden gemaakt op een uitkering ingevolge artikel 29a van de Ziektewet. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de rugklachten van appellante op de datum in geding geen direct gevolg zijn van haar zwangerschap of bevalling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd waarom geen relatie kan worden gezien tussen het pathofysiologische proces in het bekken en de nadien ontstane hogere rugklachten van appellante. Hierbij wordt in overweging genomen dat tijdens het medisch onderzoek van 7 november 2016 sprake is van een verbeterde en gewijzigde klachtenpresentatie ten opzichte van eerdere medische onderzoeken. Appellante staat tijdens dit onderzoek vlot op uit haar stoel, loopt zonder breed gangspoor en haar klachten hebben zich verplaatst van de bekken en onderrug naar midden tot hoog op de rug. Ook de bedrijfsarts constateert tijdens een lichamelijk onderzoek op
17 november 2016 dat appellante soepel loopt en dat sprake is van een status na bekkeninstabiliteit. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die leiden tot twijfel aan de conclusies van de artsen van het Uwv dat er op de datum in geding geen causaal verband is tussen de klachten van appellante en haar zwangerschap of bevalling. Wat betreft de brief van de huisarts wordt geoordeeld dat deze is gebaseerd op anamnestische bevindingen en niet is ondersteund met concrete onderzoekresultaten, waardoor aan deze informatie niet de door appellante gewenste waarde kan worden toegekend.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van E.D. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) E.D. de Jong