Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
€ 532,- te worden geheven.
BESLISSING
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 532,- wordt geheven.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Het hoger beroep was ingesteld tegen de uitspraak van 21 januari 2020, maar het ingediende beroepschrift voldeed niet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het beroepschrift ontbraken zowel de gronden van het beroep als de ondertekening, wat in strijd is met artikel 6:5 van de Awb.
De appellant kreeg meerdere kansen om deze verzuimen te herstellen, maar heeft geen gebruik gemaakt van de geboden termijnen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat de appellant in verzuim was gebleven. De uitspraak van de rechtbank Den Haag bleef daardoor in stand.
De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald dat er een griffierecht van € 532,- moet worden geheven van de appellant, maar er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M. Schoneveld, met K.R. van Renswoude als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 8 juli 2020. Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden en het bestuursorgaan binnen zes weken verzet aantekenen.