ECLI:NL:CRVB:2020:1503

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
20/557 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring hoger beroep wegens ontbreken van gronden en ondertekening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Het hoger beroep was ingesteld tegen de uitspraak van 21 januari 2020, maar het ingediende beroepschrift voldeed niet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het beroepschrift ontbraken zowel de gronden van het beroep als de ondertekening, wat in strijd is met artikel 6:5 van de Awb.

De appellant kreeg meerdere kansen om deze verzuimen te herstellen, maar heeft geen gebruik gemaakt van de geboden termijnen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat de appellant in verzuim was gebleven. De uitspraak van de rechtbank Den Haag bleef daardoor in stand.

De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald dat er een griffierecht van € 532,- moet worden geheven van de appellant, maar er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M. Schoneveld, met K.R. van Renswoude als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 8 juli 2020. Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden en het bestuursorgaan binnen zes weken verzet aantekenen.

Uitspraak

Datum uitspraak: 8 juli 2020
20/557 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
21 januari 2020, 19/2797 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
A[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Het ingediende beroepschrift bevat geen gronden.
Bij brief van 6 februari 2020 is appellant in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
Appellant heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 9 maart 2020 is aan appellant nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is appellant erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot gevolg zal hebben dat de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld.
Appellant heeft ook die termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Voorts is in artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Awb bepaald dat het beroepschrift dient te worden ondertekend. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Het ingediende beroepschrift bevat geen ondertekening.
Bij brief van 6 februari 2020 is appellant in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
Appellant heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 9 maart 2020 is aan appellant nogmaals de gelegenheid geboden het beroepschrift te ondertekenen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is appellant erop gewezen dat bij overschrijding van die termijn er rekening mee moet worden gehouden dat de zaak niet inhoudelijk zal worden behandeld.
Appellant heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Ten aanzien van beide hiervoor genoemde onderwerpen kan op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Nu de aangevallen uitspraak in stand blijft, dient van appellant een griffierecht van
€ 532,- te worden geheven.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 532,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2020.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
IvR