ECLI:NL:CRVB:2020:1501

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
19/4465 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. O. Sahin, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 september 2019. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 19/4465 ZW. De kern van de zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 12 november 2019 is geïnformeerd over de verschuldigdheid van het griffierecht van € 128,- en dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de verzending van de brief op de rekening van de Raad moest zijn bijgeschreven. Appellante heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar de Raad heeft vastgesteld dat zij niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldeed.

Uiteindelijk is het griffierecht pas op 24 februari 2020 bijgeschreven, wat buiten de gestelde termijn viel. De Raad heeft geconcludeerd dat appellante in verzuim is geweest en heeft het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 juli 2020.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 juli 2020
19/4465 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 september 2019, 18/7969 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. O. Sahin, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 12 november 2019 is de gemachtigde van appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 128,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij brief van 27 november 2019 heeft de gemachtigde van appellante een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 29 november 2019 is appellante gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. Appellante is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is appellante erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Appellante heeft dit formulier ingevuld en ingezonden. De Raad heeft het op 11 december 2019 ontvangen.
Bij brief van 13 december 2019 heeft de Raad een inkomensverklaring van appellante opgevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand.
Bij brief van 23 december 2019 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de inkomensverklaring van appellante overgelegd. Uit deze verklaring blijkt dat het verzamelinkomen van appellante
€ 14.310,- bedraagt in het peiljaar 2017.
Bij brief van 30 december 2019 is aan appellante een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van de bij de brief gevoegde verklaring aan te geven of de gegevens in de inkomensverklaring nog actueel zijn. Appellante heeft bij brief van 10 januari 2020 daarop gereageerd.
Bij brief van 17 januari 2020 heeft de Raad appellante meegedeeld dat zij niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en dat haar beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen. Daarbij is appellante meegedeeld dat zij een nieuwe herinnering griffierecht zal krijgen en is haar verzocht het griffierecht binnen de in de herinnering gestelde termijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Bij aangetekende brief van 23 januari 2020 is de gemachtigde van appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
De Raad stelt vast dat het griffierecht eerst op 24 februari 2020 is bijgeschreven op de rekening van de Raad en derhalve niet binnen de gestelde termijn is betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2020.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
GdJ