ECLI:NL:CRVB:2020:1500

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
19/3127 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens te late indiening en geen verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had op 28 maart 2018 een aanvraag ingediend voor een financiële tegemoetkoming in verband met verhuiskosten. Na een medisch advies van het Indicatieadviesbureau Amsterdam op 2 juli 2018, waartegen de appellant bezwaar wilde maken, heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 18 juli 2018 de aanvraag afgewezen. Appellant heeft pas op 15 augustus 2018 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, wat te laat was volgens de geldende bezwaartermijn. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze niet-ontvankelijkverklaring ongegrond verklaard. Appellant was van mening dat het advies van het IAB als een besluit moest worden beschouwd, maar de Raad oordeelde dat hij niet redelijkerwijs kon menen dat het besluit van het college al tot stand was gekomen op het moment dat hij bezwaar maakte. De Raad bevestigde dat de beslissing van 18 juli 2018 een besluit was waartegen bezwaar kon worden gemaakt, en dat de appellant voldoende tijd had om tijdig bezwaar te maken, wat hij niet heeft gedaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 3127 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 15 juli 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juni 2019, 18/7164 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2020. Appellant heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. Van Heijningen. Het college heeft zich telefonisch laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 28 maart 2018 een aanvraag gedaan om een financiële tegemoetkoming meerkosten verhuizing.
1.2.
Op 2 juli 2018 heeft een arts van het Indicatieadviesbureau Amsterdam (IAB) een medisch advies uitgebracht. Appellant heeft op 9 juli 2018 het IAB laten weten het niet eens te zijn met het advies. Bij brief van 9 juli 2018 heeft de arts van het IAB appellant meegedeeld dat hij geen bezwaar kan maken tegen het advies, maar dat hij wel bezwaar kan maken tegen de beslissing van de gemeente naar aanleiding van het advies. Bij besluit van 18 juli 2018 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen.
1.3.
Bij brief van 15 augustus 2018, ontvangen op 31 augustus 2018, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4.
Bij besluit van 9 november 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 juli 2018 niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant te laat bezwaar heeft gemaakt en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van appellant na afloop van de bezwaartermijn is ingediend. Het bezwaar van appellant is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Appellant heeft moeten begrijpen dat hij niet tegen het advies van 2 juli 2018, maar alleen tegen het besluit van 18 juli 2018 bezwaar kon instellen. Het besluit van 18 juli 2018 bevatte immers een bezwaarclausule. Bovendien heeft appellant een brief van de arts van het IAB gekregen, waarin werd uitgelegd dat hij pas bezwaar kon maken tegen het besluit zelf. Appellant heeft daarna nog de tijd gehad om tijdig bezwaar te maken tegen het besluit, maar dit is niet gebeurd.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij het advies van IAB 2 juli 2018 als een besluit heeft mogen inschatten, omdat het besluit van 18 juli 2018 niet wezenlijk verschilt van het advies van 2 juli 2018. Zijn brief van 9 juli 2018 moet daarom als een (prematuur) bezwaarschrift worden aangemerkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
Nadat appellant het IAB had laten weten dat hij het niet eens was met het advies, heeft het IAB hem er op 9 juli 2018 op gewezen dat hij tegen het advies geen bezwaar kon maken, maar pas tegen een beslissing van de gemeente. Appellant kon op 9 juli 2018 dan ook niet redelijkerwijs menen dat het besluit van het college op zijn aanvraag reeds tot stand was gekomen. Er bestaat dan ook geen grond de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar wegens de termijnoverschrijding op grond van artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht achterwege te laten.
4.2.
Anders dan appellant meent verschilt de beslissing van 18 juli 2018 voor wat betreft de aanvang van de termijn voor het indienen van bezwaar wel wezenlijk van het advies van het IAB van 2 juli 2018. Anders dan het advies van 2 juli 2018 is de van het college afkomstige beslissing van 18 juli 2018 op zijn aanvraag een besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van
B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) B.V.K. de Louw