ECLI:NL:CRVB:2020:1499
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WIA-uitkering na whiplash en psychische klachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als consultant werkzaam was, meldde zich op 19 april 2015 ziek na een auto-ongeluk, waarbij hij whiplashklachten opliep. Later kwamen daar psychische klachten bij. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 19 april 2017, concludeerde een verzekeringsarts dat appellant belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. Het Uwv weigerde de aanvraag, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren en geen tegenstrijdigheden vertoonden. Appellant stelde in hoger beroep dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn medische beperkingen niet goed waren ingeschat. Hij verwees naar een rapport van verzekeringsarts H.J. Hullen, die zijn situatie in een prikkelarme omgeving had onderzocht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was. De Raad onderschreef de conclusie dat er geen aanwijzingen waren voor zwaardere beperkingen dan vastgesteld door de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af, omdat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat de geduide functies in overeenstemming waren met de belastbaarheid van appellant, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst.