ECLI:NL:CRVB:2020:1496
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA na herbeoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich op 8 mei 2014 ziek had gemeld. Het Uwv had eerder de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 42,55% na een herbeoordeling. Appellant was het niet eens met deze vaststelling en had hoger beroep ingesteld. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Appellant had aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende had getoetst of de medische beoordeling adequaat was, maar de Raad oordeelde dat de primaire arts, ondanks de diagnose aspecifieke rugklachten, voldoende onderzoek had verricht. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de behandelend artsen had betrokken in zijn beoordeling. Het beroep op het arrest Korošec werd afgewezen, omdat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.