ECLI:NL:CRVB:2020:1490

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
18/525 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en belastbaarheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 23 februari 2015 ziek meldde na een scooterongeluk, heeft psychische klachten ontwikkeld naast zijn fysieke klachten. Na een medisch onderzoek door het Uwv op 8 februari 2017, werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 0%, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigde de beslissing van het Uwv, waarop appellant in hoger beroep ging.

In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank de ernst van zijn psychische klachten had miskend en dat deze hem belemmerden in het verrichten van loonvormende arbeid. Het Uwv verweerde zich door te stellen dat de medische beoordeling zorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de eerdere conclusies zou ondermijnen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv inderdaad zorgvuldig had gehandeld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de functies die aan appellant waren aangeboden niet boven zijn belastbaarheid uitgingen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 juli 2020.

Uitspraak

18.525 WIA

Datum uitspraak: 15 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 december 2017, 17/5598 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.M.Th. de Pont, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad een nader stuk ingediend.
Mr. De Pont heeft zich als gemachtigde van appellant onttrokken.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als fulltime automonteur. Appellant heeft zich op
23 februari 2015 ziek gemeld in verband met nek- en rugklachten, ontstaan na een
scooter-ongeval. Later heeft appellant ook psychische klachten gekregen. Appellant heeft op 21 november 2016 een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Appellant is op 8 februari 2017 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 februari 2017. Hierin zijn onder meer een aantal beperkingen aangenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 0%. Bij besluit van 17 maart 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 26 februari 2017 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat appellant met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschiktheid is.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 7 juli 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 28 juni 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het door het Uwv verrichte medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML van 20 februari 2017. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van productiemedewerker (SBC-code 111180), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en controleur, tester elektronische apparatuur (SBC-code 267060) de belastbaarheid van appellant overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de ernst van zijn psychische klachten heeft miskend. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn psychische klachten hem verhinderen om op regelmatige wijze loonvormende arbeid te verrichten. Weliswaar nemen de klachten in ernst af, maar ten tijde van de WIA-beoordeling waren de psychische klachten zo ernstig en was sprake van zodanige beperkingen dat het Uwv appellant ten onrechte geen WIA-uitkering heeft toegekend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen niet juist heeft vastgesteld. Appellant heeft deze stelling niet onderbouwd met nieuwe medische informatie. Het Uwv ziet daarom geen aanleiding zijn standpunt te wijzigen en verwijst naar de overwegingen in het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van
artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 26 februari 2017 terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen. Gelet op wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in geschil of het Uwv de psychische belastbaarheid van appellant juist heeft vastgesteld.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML van 20 februari 2017. Hiertoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts appellant heeft gezien en dat hij de in het dossier aanwezige medische informatie bij de beoordeling van de belastbaarheid heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de door appellant in bezwaar overgelegde brief van 5 april 2017 van een GZ-psycholoog, werkzaam bij Mentaal Beter. Ook is de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de hoorzitting aanwezig geweest en heeft hij appellant aansluitend aan de hoorzitting onderzocht, waarbij hij ook een onderzoek van de psyche van appellant heeft verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de door hem verrichte onderzoeksactiviteiten geconcludeerd dat er geen redenen zijn om af te wijken van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellant. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusie. Appellant heeft in hoger beroep geen medische stukken overgelegd. Over de door appellant in beroep overgelegde brieven van 1 augustus 2017 van een GZ-psycholoog en 27 november 2017 van een psychiater, beiden werkzaam bij GGZWNB, wordt overwogen dat deze brieven zien op een periode na de datum in geding en geen nieuwe informatie bevatten over de gezondheidssituatie van appellant ten tijde van de datum in geding. De intake bij GGZWNB heeft ongeveer vijf maanden na de datum in geding plaatsgevonden.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat, uitgaande van de FML van
20 februari 2017, niet is gebleken dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag
gelegde functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) B.V.K. de Louw