ECLI:NL:CRVB:2020:1485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
18/4352 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die sinds 2011 met psychische klachten uitgevallen was. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had na een herbeoordeling vastgesteld dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatst verrichte werk, maar wel belastbaar was voor andere functies. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellante stelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen niet zorgvuldig was en dat haar beperkingen onvoldoende waren onderkend. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was geweest. De Raad oordeelde dat appellante voldoende ruimte had gehad om haar standpunt te onderbouwen en dat er geen reden was om aan de juistheid van de beoordeling van het Uwv te twijfelen. Het verzoek om inschakeling van een deskundige werd afgewezen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

18.4352 WIA

Datum uitspraak: 15 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
12 juli 2018, 17/2664 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als steksteekster voor 29,44 uur per week. Zij is in 2011 uitgevallen met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante – na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek – per einde wachttijd,
3 december 2013, een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%. Per 3 december 2014 is deze uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd is gebleven.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, maar heeft appellante wel belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
5 oktober 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens de functies productiemedewerker (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), magazijn, expeditiemedewerker
(SBC-code 111220) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten)
(SBC-code 111010) met de hoogste lonen geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 25,83%. Bij besluit van 24 oktober 2016 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat de WIA-uitkering met ingang van 25 december 2016 beëindigd wordt, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 5 oktober 2016 minder dan 35% is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
18 april 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om in een FML van 30 maart 2017 aanvullende beperkingen op te nemen op de items frequent buigen tijdens het werk, klimmen, zitten, staan en werktijden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML de eerder geselecteerde functies bezien en nog steeds geschikt geacht voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft onveranderd een mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld van minder dan 35%.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld en ter ondersteuning van haar standpunt informatie van I-Psy van 28 maart 2017 ingebracht waarin staat vermeld dat appellante een matige depressie heeft en een conversiestoornis met flauwvallen en dat er sprake is van sociaal-maatschappelijke problemen. . Het Uwv heeft in reactie rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd.
2.2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen reden gehad om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van de verzekeringsartsen en de concludentie van hun rapporten. De rechtbank heeft evenmin reden gezien om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De verzekeringsartsen hebben voldoende rekening gehouden met de psychische klachten van appellante, waaronder de angst- en paniekaanvallen. Op de overgelegde informatie van I-Psy heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om het ingenomen standpunt te wijzigen. De verzekeringsarts heeft rekening gehouden met de wisselende medicatie en flauwtes van appellante door beperkingen toe te voegen voor het werken op grote hoogtes, bij niet beveiligde machines, klimmen en het solitair werken. Ter zitting is appellante bij het verlaten van de zaal flauwgevallen. Dit incident heeft bevestigd dat zij kampt met flauwtes, maar heeft de rechtbank op zichzelf geen reden gegeven voor het oordeel dat de beperkingen die wegens flauwtes zijn aangenomen, onvoldoende zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wegens nek- en rugklachten van appellante meer beperkingen vastgelegd. In reactie op de grond van appellante dat onvoldoende rekening is gehouden met de in Turkije vastgestelde HNP, heeft de verzekeringsarts aangegeven dat uit de verkregen informatie van de neurologen van het Franciscus ziekenhuis en Vlietlandziekenhuis van 2012 en 2016 en de radioloog van 2014 dergelijke afwijkingen in het geheel niet volgen. De verzekeringsartsen hebben voorts voldoende gemotiveerd dat er geen reden is voor het stellen van een urenbeperking.
2.2.2.
Omdat de rechtbank geen redenen heeft om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv, heeft zij geen aanleiding gezien voor het inwinnen van een medisch advies bij een onafhankelijke deskundige.
2.2.3.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde functionele mogelijkheden van appellante, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat het eigen werk van steksteekster niet geschikt is vanwege een hoog handelingstempo en tillen. Bij de functie medewerker bloemzaadproductie en de overige geselecteerde functies is hiervan geen sprake.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de aangevallen uitspraak op een ontoereikende motivering berust. Volgens appellante hebben de artsen van het Uwv geen zorgvuldig onderzoek verricht, haar psychische en lichamelijke beperkingen onderschat en onvoldoende aandacht besteed aan haar medicatiegebruik en flauwtes. De rechtbank heeft in haar uitspraak haar oordeel over de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid onvoldoende gemotiveerd. Met een beroep op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec) heeft appellante verzocht om benoeming van een onafhankelijk deskundige. Volgens appellante is het beginsel van equality of arms geschonden, nu alleen de verzekeringsarts beperkingen in arbeid kan vaststellen en een behandelaar van appellante dit niet mag doen. Bovendien is de rechtbank volgens appellante op voorhand uitgegaan van de juistheid van het standpunt van het Uwv.
Appellante is verder van mening dat zij de geselecteerde functies niet kan vervullen. Zij is niet geschikt voor de functie medewerker tuinbouw vanwege het hoge handelingstempo.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Het beroep van appellante op het arrest Korošec is aanleiding te oordelen over de in die uitspraak onderscheiden stappen, namelijk allereerst de beoordeling of sprake is geweest van zorgvuldige besluitvorming, vervolgens of sprake is geweest van equality of arms tussen partijen, waarna als derde stap een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit volgt.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, eigen onderzoek en informatie van de behandelende sector.
4.3.
Er is geen reden gebleken om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Appellante heeft voldoende ruimte gehad om daartoe medische stukken in te dienen. In bezwaar en beroep heeft zij van deze ruimte gebruik gemaakt om haar stelling te onderbouwen dat haar arbeidsmogelijkheden zijn overschat. Voor het aannemen van het ontbreken van equality of arms bestaat geen aanleiding.
4.4.
De overige aangevoerde gronden vormen een herhaling van de gronden die appellante reeds in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak uitvoerig besproken en geoordeeld dat deze geen aanleiding geven om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken. Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven. Nu appellante in hoger beroep geen medische gegevens heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt, is er ook in hoger beroep geen aanleiding om aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Het verzoek om inschakeling van een deskundige dient te worden afgewezen.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De stellingen van appellante op dit punt zijn niet nader onderbouwd. Naar aanleiding van de door appellante opgeworpen tegenstrijdigheid ten aanzien van de geselecteerde functie medewerker tuinbouw ten opzichte van de maatgevende arbeid wordt het volgende opgemerkt. In zijn rapport dat ten grondslag ligt aan het primaire besluit heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat de belemmerende factoren in de maatgevende arbeid zijn deadlines/productiepieken, buigen en staan tijdens het werk. In de functie medewerker tuinbouw komen deze belastende factoren niet voor. Deze conclusie is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 11 april 2017 onderschreven. Naar de Raad begrijpt uitsluitend als een reactie op de door appellante opgeworpen bezwaren ten aanzien van de belasting op de items hoog handelingstempo en tillen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opgemerkt dat hiervan in de geselecteerde functies geen sprake is. In zijn rapport van 17 oktober 2017 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar aanleiding van de door appellante gestelde inconsistentie op dat punt nogmaals uiteengezet op welke punten de maatgevende arbeid voor appellante ongeschikt is geacht.te weten deadlines/productiepieken en buigen en staan tijdens het werk. Van enige inconsistentie met betrekking tot het item hoog handelingstempo is de Raad dan ook niet gebleken. Appellante is op dit item niet beperkt geacht in de FML en dit item is niet de reden geweest om haar voor de maatgevende arbeid ongeschikt te achten.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst bestaat geen ruimte voor een schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) H.S. Huisman