ECLI:NL:CRVB:2020:1478

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
18/5257 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die sinds 2009 uitgevallen is door reumaklachten. Appellante had aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling in 2012 werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55 tot 65%. In 2016 verzocht appellante om een herbeoordeling vanwege toegenomen klachten. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatste werk, maar wel belastbaar was voor fysiek licht werk met een urenbeperking. Het Uwv besloot de WIA-uitkering te beëindigen omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het Uwv haar klachten had onderschat en dat er een onafhankelijke verzekeringsarts benoemd moest worden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht de WIA-uitkering had beëindigd, omdat de medische beoordeling deugdelijk was en er geen reden was om aan de belastbaarheid van appellante te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

18.5257 WIA

Datum uitspraak: 15 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
23 augustus 2018, 16/5132 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T. de Heer, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als leidinggevende versafdeling van een supermarkt. In 2009 is zij uitgevallen als gevolg van reumaklachten. Het Uwv heeft appellante met ingang van 26 maart 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 80%. In 2012 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. Na verzekeringskundig en arbeidskundig onderzoek is een mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld van 55 tot 65%.
1.2.
Appellante heeft op 3 februari 2016 om een herbeoordeling verzocht vanwege toegenomen klachten. In dat kader heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, maar dat appellante wel belastbaar is voor fysiek licht, niet stresserend werk met inachtneming van de beperkingen, inclusief een urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week, welke hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 maart 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 10 mei 2016 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd 55 tot 65% is gebleven. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
In het kader van de bezwaarprocedure heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na onderzoek geconcludeerd dat appellante 8 uur per dag en 40 uur per week kan werken en heeft de urenbeperking in de FML van 12 augustus 2016 laten vervallen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML de eerder geselecteerde functies laten vervallen en nieuwe functies geselecteerd. Op basis van de functies verkoper groothandel (SBC-code 317012), magazijnmedewerker (SBC-code 315020) en machinebediende inpak/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) met de hoogste lonen, heeft de arbeidsdeskundige een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 26,53%.
1.4.
Het Uwv heeft appellante bij brief van 30 augustus 2016 van het voornemen tot wijziging van het besluit van 10 mei 2016 geïnformeerd. Bij besluit van 3 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard onder verwijzing naar een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 september 2016. Daarbij heeft het Uwv appellante meegedeeld dat de WIA-uitkering met ingang van 31 oktober 2016 wordt beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft neuroloog J.O. Mispelblom Beijer als deskundige benoemd. Deze arts heeft op 20 april 2018 een rapport uitgebracht, waarin hij zich op basis van eigen onderzoek en de beschikbare medische gegevens kan vinden in de door het Uwv vastgestelde FML van 12 augustus 2016. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de conclusies van de deskundige niet te volgen. Het rapport van de deskundige heeft blijk gegeven van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft in het rapport aan de hand van de onderzoeksbevindingen gemotiveerd uiteengezet geen medische redenen te zien op grond waarvan appellante meer beperkt zou moeten worden geacht dan door het Uwv is aangenomen. De rechtbank heeft anders dan de deskundige evenwel onvoldoende aanleiding gezien om een psychiater als deskundige te benoemen nu concrete medische informatie hiervoor ontbreekt. Ook heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv een onzorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. Voorts heeft appellante haar standpunt herhaald dat het Uwv haar medische klachten, specifiek op neurologisch gebied, heeft onderschat en ten onrechte geen verdergaande urenbeperking heeft aangenomen. Appellante is van mening dat een onafhankelijke verzekeringsarts benoemd moet worden. Appellant heeft verder aangevoerd dat zij niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellante met ingang van 31 oktober 2016 heeft beëindigd, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder bedraagt dan 35%.
4.2.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen wordt volgens vaste rechtspraak het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel gevolgd, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend overkomt. Met de rechtbank wordt overwogen dat er geen aanleiding bestaat om het rapport van Mispelblom Beijer van 20 april 2018 niet te volgen. De deskundige heeft overzichtelijk de klachten van appellante en de aanwezige medische informatie besproken en hij heeft haar lichamelijk onderzocht. Ook heeft hij nadere informatie opgevraagd bij behandelaars van appellante. De deskundige heeft overwogen dat hij op de datum in geding op zuiver neurologisch gebied met inachtneming van de informatie van behandelaars op diverse gebieden geen objectiveerbare afwijkingen heeft gevonden die tot beperkingen aanleiding zouden moeten geven. Voor zover bij appellante sprake is van dunne vezelpolyneuropathie zijn de beperkingen die daaruit voortvloeien in overeenstemming met de vermelde beperkingen in de FML. De deskundige heeft op grond van de neurologische bevindingen geen redenen gevonden voor de door appellante ten gevolge van haar slaappatroon ervaren energetische beperkingen. Ook anderszins zijn er door de behandelaars geen aanwijzingen gevonden voor een slaapapneu-syndroom. De deskundige heeft zich kunnen vinden in de beperkingen zoals vastgesteld in de FML van 12 augustus 2016. Gezien de mogelijke somatoforme stoornis van appellante en de psychische druk veroorzaakt door de klachten, heeft hij in overweging gegeven om een psychiater in te schakelen.
4.3.
Wat hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat er geen reden is om te twijfelen aan de belastbaarheid zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld in de FML van 12 augustus 2016, waarbij in alle rubrieken beperkingen zijn vastgesteld. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische stukken ingediend, waardoor twijfel ontstaat aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Evenals de rechtbank ziet de Raad dan ook geen aanleiding voor een nader deskundigenonderzoek nu in het dossier aanknopingspunten ontbreken dat de beperkingen van appellante zijn onderschat
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat appellante in staat wordt geacht arbeid te verrichten dat in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 12 augustus 2016. In zijn rapport van 30 september 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk uiteengezet waarom de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijden.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Gelet op dit oordeel bestaat er geen grond om het Uwv te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.L. Abdoellakhan