ECLI:NL:CRVB:2020:1478
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die sinds 2009 uitgevallen is door reumaklachten. Appellante had aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling in 2012 werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55 tot 65%. In 2016 verzocht appellante om een herbeoordeling vanwege toegenomen klachten. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatste werk, maar wel belastbaar was voor fysiek licht werk met een urenbeperking. Het Uwv besloot de WIA-uitkering te beëindigen omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het Uwv haar klachten had onderschat en dat er een onafhankelijke verzekeringsarts benoemd moest worden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht de WIA-uitkering had beëindigd, omdat de medische beoordeling deugdelijk was en er geen reden was om aan de belastbaarheid van appellante te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.