ECLI:NL:CRVB:2020:147
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant na psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die als beveiliger werkte, had zich op 26 januari 2015 ziek gemeld met psychische klachten. Na een eerstejaars Ziektewet-beoordeling werd hij door een verzekeringsarts als belastbaar geacht, met inachtneming van beperkingen die waren vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde zijn Ziektewet-uitkering per 26 februari 2016, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren tegen de onafhankelijkheid en de objectiviteit van de deskundige, verzekeringsarts P.F. Klein Obbink, en betwistte hij de zorgvuldigheid van het rapport. De Raad oordeelde dat de motivering van de deskundige overtuigend was en dat er geen aanleiding was voor een neuropsychologisch onderzoek. De Raad volgde de deskundige in zijn conclusie dat appellant in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van de Ziektewet-uitkering terecht was.
De uitspraak benadrukt het belang van de onafhankelijkheid van deskundigen en de zorgvuldigheid van hun rapportages in het kader van sociale zekerheidsrechtelijke geschillen. De Raad concludeerde dat de deskundige zijn conclusies voldoende had gemotiveerd en dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld.