ECLI:NL:CRVB:2020:1457

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
20/520 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van uitspraak niet-ontvankelijk wegens niet tijdig betalen griffierecht en ontbreken van gronden

In deze zaak heeft verzoekster een verzoek om herziening ingediend bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak betreft het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 december 2019. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat verzoekster niet tijdig het verschuldigde griffierecht van € 131,- heeft betaald. Verzoekster is meerdere keren gewezen op de verplichting om het griffierecht te voldoen, maar heeft deze termijn niet in acht genomen. Daarnaast heeft het ingediende beroepschrift geen gronden bevat, wat ook in strijd is met de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoekster kreeg de kans om dit verzuim te herstellen, maar heeft ook deze gelegenheid ongebruikt gelaten. Gezien deze omstandigheden heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk is. De beslissing is genomen zonder verder onderzoek, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 juli 2020.

Uitspraak

Datum uitspraak: 8 juli 2020
20/520 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54, in verbinding met de artikelen 8:119 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 december 2019, 19/1840 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft een verzoek om herziening ingediend.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, en artikel 8:119,tweede lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing een verzoek om herziening van een uitspraak op een het hoger beroep.
Bij brief van 5 februari 2020 is verzoekster erop gewezen dat een griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 7 maart 2020 is verzoekster nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, verzoekster er rekening mee moet houden dat het verzoek om herziening niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Voorts geldt ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:24 en artikel 8:119, tweede lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op een verzoek om herziening van een uitspraak op een hoger beroep.
Het ingediende beroepschrift bevat geen gronden.
Bij brief van 5 februari 2020 is verzoekster in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
Verzoekster heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 9 maart 2020 is aan verzoekster nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is verzoekster erop gewezen dat bij overschrijding van die termijn er rekening mee moet worden gehouden dat de zaak niet inhoudelijk zal worden behandeld.
Verzoekster heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Ten aanzien van beide hiervoor genoemde onderwerpen kan op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat verzoekster niet in verzuim is geweest. Het verzoek om herziening is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2020.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
IvR