ECLI:NL:CRVB:2020:1440

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
20/891 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herplaatsingskandidaat en de afwijzing van de vertrekstimuleringspremie door de korpschef

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, een voormalig politieambtenaar, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vertrekstimuleringspremie door de korpschef van politie. De appellant was herplaatsingskandidaat geworden na de reorganisatie van de politie en had ontslag genomen. De korpschef had de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat niet was vastgesteld dat er voor de appellant geen passende functie meer beschikbaar zou zijn. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat de korpschef onvoldoende onderzoek had gedaan naar de beschikbaarheid van een passende functie. De Raad oordeelde dat het besluit van de korpschef onzorgvuldig was voorbereid en dat de korpschef opnieuw op het bezwaar van de appellant moest beslissen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep van de appellant gegrond. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

19.4116 AW

Datum uitspraak: 9 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 augustus 2019, 18/1220 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft dr. mr. S.F.H. Jellinghaus, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft desgevraagd, onder toezending van een nadere reactie, toestemming verleend om zonder zitting uitspraak te doen. Van de korpschef is geen reactie ontvangen, waarna met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, onderscheidenlijk derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting achterwege is gebleven en het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam bij de politie en was laatstelijk aangesteld als [naam functie], schaal 16, bij de [naam afdeling] in [vestigingsplaats].
1.2.
In verband met de overgang van de [naam afdeling] naar de Nationale Politie en het feit dat de functie van appellant niet terugkeert in de nieuwe organisatie, is appellant bij besluit van 25 november 2016 aangewezen als herplaatsingskandidaat met ingang van 1 januari 2017. Op 15 maart 2017 is het individuele herplaatsingsplan van appellant vastgesteld. Daarin is onder meer opgenomen dat tot en met april 2017 de focus ligt op interne onderwijsfuncties en daarna op externe functies in het onderwijsveld.
1.3.
Op 6 juli 2017 heeft appellant in verband met zijn ontslag op eigen verzoek verzocht om toekenning van een vertrekstimuleringspremie als bedoeld in artikel 55y van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
1.4.
Bij besluit van 31 augustus 2017, na bezwaar van appellant gehandhaafd bij besluit van 22 januari 2018 (bestreden besluit), heeft de korpschef de aanvraag om de vertrekstimuleringspremie afgewezen omdat niet is vastgesteld dat voor appellant geen passende functie meer beschikbaar zal zijn. Er waren voor de korpschef nog tijd en mogelijkheden om verdere inspanningen te verrichten tot het vinden van een passende functie binnen of buiten de politieorganisatie. De eigen inspanningen van appellant voor het vinden van een nieuwe functie hebben succes gehad en hebben geleid tot het aanvaarden van een baan buiten de politieorganisatie.
1.5.
Bij besluit van 6 september 2017 is aan appellant overeenkomstig zijn verzoek eervol ontslag verleend per 1 oktober 2017.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 55y van het Barp omdat op 1 oktober 2017 nog niet was vastgesteld of er voor appellant een passende functie beschikbaar zou zijn, dit bezien in het licht van de afspraken als neergelegd in het herplaatsingsplan. Slechts als evident geen passende functies beschikbaar zouden zijn geweest zou dit anders beoordeeld kunnen worden, maar voor appellant met een glanzende loopbaan binnen alle geledingen van de politieorganisatie zouden er zeker passende functies te vinden zijn geweest. De rechtbank heeft verder een beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Tot 1 juni 2016 was artikel 55y, eerste lid, van het Barp imperatief geformuleerd: “Op aanvraag van de herplaatsingskandidaat en van de pre-herplaatsingskandidaat aan wie, nadat hij tot pre-herplaatsingskandidaat of herplaatsingskandidaat is aangewezen, van wie door het bevoegd gezag is vastgesteld dat er voor hem geen passende functie meer beschikbaar zal zijn, op eigen verzoek ontslag verleend wordt op grond van artikel 87 en die, behoudens de vrijwillige politie, buiten de politie werkzaam gaat zijn wordt een vertrekstimuleringspremie toegekend” (Stb. 2011, 125).
4.1.2.
Per 1 juni 2016 is artikel 55y, eerste lid, van het Barp facultatief geformuleerd: “Indien het bevoegd gezag heeft vastgesteld dat er voor een herplaatsingskandidaat geen passende functie meer beschikbaar zal zijn, kan deze herplaatsingskandidaat op diens aanvraag en onder verlening van ontslag op eigen verzoek op grond van artikel 87 een vertrekstimuleringspremie worden toegekend” (Stb. 2016, 489).
4.1.3.
Op grond van artikel 99k, eerste lid, van het Barp blijft artikel 55y zoals dat luidde direct voorafgaand aan 1 juni 2016 van toepassing op de ambtenaar - zoals appellant - die als gevolg van de reorganisatie Politiewet 2012 of enige andere voor 1 juni 2016 gestarte reorganisatie herplaatsingskandidaat wordt of is geworden (Stb. 2016, 489).
4.2.
De Raad maakt uit het verweerschrift in hoger beroep van de korpschef op dat hij impliciet van oordeel is dat de aanvraag van appellant ten onrechte is afgedaan met toepassing van artikel 55y, eerste lid, van het Barp zoals dat luidde vanaf 1 juni 2016. De korpschef haalt in het verweerschrift immers de tekst van artikel 55y, eerste lid, van het Barp zoals dat luidde voor 1 juni 2016 aan. Gelet op wat hierna wordt overwogen, is appellant hierdoor evenwel niet in zijn belangen geschaad en ziet de Raad aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
4.3.
Het weigeren of toekennen van een stimuleringspremie als bedoeld in artikel 55y,
eerste lid, van het Barp geschiedt na de vaststelling dat er al dan niet een passende functie beschikbaar zal zijn. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 3 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3160) vereist deze vaststelling een onderzoek door de korpschef. De korpschef heeft de aanvraag van appellant afgewezen omdat hij niet heeft kunnen vaststellen dat er voor appellant geen passende functie meer beschikbaar zal zijn, nu appellant vrij spoedig nadat hij zich extern zou gaan oriënteren een baan heeft gevonden en ontslag heeft genomen. Daardoor is de korpschef niet in de gelegenheid geweest appellant een passende functie aan te bieden. Dat appellant ontslag heeft genomen betekent echter niet dat de korpschef niet heeft kunnen onderzoeken of voor appellant wel of geen passende functie beschikbaar zou zijn geweest. Dat appellant geen functie meer kon worden aangeboden, is voor de vaststelling of een passende functie beschikbaar zou zijn geweest, niet van betekenis. Nu de korpschef dit onderzoek heeft nagelaten, is sprake van een onzorgvuldig voorbereid besluit.
4.4.1.
Appellant heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Hij stelt dat zijn leidinggevende K in een gesprek met hem op 5 juli 2017 heeft gezegd dat hij in aanmerking kwam voor de vertrekstimuleringspremie. Appellant stelt verder dat K een persoon was van wie hij op goede gronden mocht veronderstellen dat hij de opvatting van het bestuursorgaan vertolkte, mede omdat K ook het herplaatsingsplan heeft ondertekend.
4.4.2.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
4.4.3.
Uit de e-mail van K van 11 oktober 2017 blijkt dat K toen (in het gesprek van 5 juli 2017) van mening was dat appellant recht op de vertrekstimuleringspremie had. K heeft verder bevestigd in die e-mail dat hemzelf na dat gesprek door de uitstroomadviseur duidelijk werd gemaakt dat de aanspraak op een vertrekstimuleringspremie niet een vanzelfsprekendheid was en dat hij vervolgens tegen appellant heeft gezegd dat “we als [naam afdeling] de regels gaan volgen”. Daarna is K, bij zorgvuldig navragen bij HRM, gebleken dat appellant niet in aanmerking kwam en heeft K appellant dit met toelichting meegedeeld. Daar komt bij dat uit een e-mail van de teamchef arbeidszaken van 3 november 2017 blijkt dat appellant al in april 2017, in ieder geval voor zijn aanvraag, navraag had gedaan en dat de teamchef arbeidszaken aan appellant het toetsingskader heeft geschetst en heeft meegedeeld dat appellant “er waarschijnlijk niet voor in aanmerking komt”. Onder deze omstandigheden, gelet op wat de chef arbeidszaken hem al had verteld, kon en mocht appellant uit wat K heeft gezegd redelijkerwijs niet afleiden dat hij zonder meer in aanmerking kwam voor de vertrekstimuleringspremie en lag het op zijn weg om meer zekerheid te verkrijgen, bijvoorbeeld door een concreet advies van HRM te vragen.
4.5.
Tot slot heeft appellant een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Appellant heeft echter geen enkel concreet geval genoemd, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel al op die grond faalt.
4.6.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De korpschef moet opnieuw op het bezwaar beslissen. Mocht de korpschef tot de conclusie komen dat voor appellant een passende functie beschikbaar zou zijn geweest, dan zal de korpschef die concrete functie in de nieuwe beslissing op bezwaar moeten noemen en moeten onderbouwen waarom die functie passend zou zijn geweest.
4.7.
Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil zal de Raad met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb bepalen dat een - eventueel - beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld.
5. Aanleiding bestaat de korpschef te veroordelen tot vergoeding van de kosten van appellant voor verleende rechtsbijstand, in zowel bezwaar als in beroep en hoger beroep, telkens tot een bedrag van € 1.050,-, in totaal € 3.150,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 januari 2018 gegrond en vernietigt dat besluit;
- draagt de korpschef op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te
nemen op het bezwaar tegen het besluit van 31 augustus 2017 en bepaalt dat beroep tegen deze beslissing slechts kan worden ingesteld bij de Raad;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.150,-;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 429,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2020.
(getekend) H. Lagas
(getekend) P.W.J. Hospel