ECLI:NL:CRVB:2020:1430

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
19/755 MPW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om militair invaliditeitspensioen wegens gebrek aan dienstverband en onvoldoende bewijs van psychische aandoening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een militair invaliditeitspensioen aanvroeg vanwege psychische klachten die hij zou hebben opgelopen tijdens zijn uitzending naar Libanon in het kader van de UNIFIL-missie. Appellant had zijn verzoek ingediend op 29 april 2015, maar de staatssecretaris van Defensie had dit verzoek afgewezen op basis van het ontbreken van een dienstverband en het niet kunnen vaststellen van een ziekte of gebrek gerelateerd aan de militaire dienst.

De rechtbank Den Haag had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de staatssecretaris zijn beslissing mocht baseren op de rapportages van de verzekeringsartsen en de externe psychiater R.J. van den Bosch. Hoewel er een diagnose van PTSS was gesteld door de behandelaars, concludeerde de Raad dat deze diagnose niet overtuigend was en dat de klachten meer leken te wijzen op een persoonlijkheidsstoornis.

Daarnaast werd vastgesteld dat de traumatische gebeurtenissen die appellant had genoemd tijdens zijn uitzending niet aannemelijk waren en dat de meeste feiten niet konden worden bevestigd. De Raad zag geen reden om te twijfelen aan de conclusie dat appellant op de peildatum niet leed aan een psychische aandoening die verband hield met zijn dienstverband. Het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

19.755 MPW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 januari 2019, 18/509 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 25 juni 2020
Zitting heeft: H. Lagas
Griffier: M. Buur
Ter zitting is appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. de Jong en de staatssecretaris door mr. W.R.C. Adang.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant is als dienstplichtig militair van 27 juli 1983 tot 20 oktober 1983 in het kader van de UNIFIL-missie naar Libanon uitgezonden geweest. Op 29 april 2015 heeft appellant verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen vanwege psychische klachten, die zijn ontstaan tijdens zijn uitzending naar Libanon. De staatssecretaris heeft dit verzoek vanwege het ontbreken van dienstverband afgewezen, omdat bij onderzoek niet kon worden vastgesteld dat appellant leidt aan een ziekte of gebrek verband houdend met de uitoefening van de militaire dienst.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het betoog van appellant dat hij in aanmerking moet worden gebracht voor een militair invaliditeitspensioen wordt niet gevolgd. Naar het oordeel van de Raad heeft de staatssecretaris zijn conclusie mogen baseren op de rapportage van de verzekeringsartsen en die van de ingeschakelde, externe psychiater R.J. van den Bosch (Psyon) van 23 december 2015. Daaruit blijkt dat de psychische klachten van appellant weliswaar passen in een PTSS, maar dat deze diagnose niet overtuigend is te stellen. De klachten en beperkingen komen veeleer voort uit kenmerken passend bij een persoonlijkheidsstoornis. Dat de behandelaars wel een PTSS hebben gediagnosticeerd, maakt dit niet anders. De verzekeringsarts heeft immers een toetsende rol en in dit geval gaf die toetsende rol aanleiding om een onafhankelijk psychiater een expertise te laten verrichten.
Verder moet uit de van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie verkregen informatie worden geconcludeerd dat niet aannemelijk is dat de door appellant genoemde traumatische gebeurtenissen tijdens zijn uitzending daadwerkelijk hebben plaatsgehad zoals hij die heeft beschreven. Het merendeel van de gerelateerde feiten vindt geen bevestiging in de voorhanden informatie en een ander deel is zelfs onjuist bevonden.
De Raad ziet dan ook geen aanleiding voor twijfel aan de conclusie dat niet gebleken is dat appellant op de peildatum leed aan een (psychische) aandoening met dienstverband. Het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen wordt gelet op het voorgaande afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Buur (getekend) H. Lagas