Uitspraak
18.819 AOW
OVERWEGINGEN
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Centrale Raad van Beroep
Op 23 januari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante, die in hoger beroep ging tegen een beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot haar ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De zaak betreft een pensioenoverzicht dat aan appellante was gestuurd, waarin werd vermeld dat zij op basis van de toen geldende wetgeving pas vanaf 2021 in aanmerking zou komen voor AOW. Appellante was het niet eens met deze vermelding en had bezwaar gemaakt, maar de Svb verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk voor zover het betrekking had op de vermelde datum van pensioengerechtigde leeftijd.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de vermelding van de pensioengerechtigde leeftijd in het pensioenoverzicht niet op rechtsgevolg gericht is, en dat de verschuiving van de aanvangsleeftijd van de AOW in het algemeen niet leidt tot schending van mensenrechten of discriminatieverboden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af.
De uitspraak benadrukt dat een pensioenoverzicht slechts een indicatie geeft en dat rechtsgevolgen alleen kunnen worden vastgesteld voor de verzekerde tijdvakken en de aanvangsleeftijd van de opbouwperiode. De Raad concludeerde dat er geen reden was om in deze zaak anders te oordelen dan in een eerdere vergelijkbare zaak van de echtgenoot van appellante.