ECLI:NL:CRVB:2020:1429
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake diensttijdgratificatie na ontslag op eigen verzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die op eigen verzoek ontslag had genomen, verzocht om uitbetaling van een (proportionele) diensttijdgratificatie. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had dit verzoek geweigerd, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat artikel 79, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) bepaalt dat ambtenaren die ontslag op eigen verzoek nemen, niet in aanmerking komen voor een diensttijdgratificatie. Appellant had aangevoerd dat hij recht had op deze gratificatie en dat de minister op basis van de hardheidsclausule een uitzondering had moeten maken. De Raad verwierp dit beroep, omdat het ARAR expliciet voorziet in de situatie waarin ambtenaren geen recht hebben op een gratificatie na een eervol ontslag op eigen verzoek.
De Raad concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer hebben de uitspraak ondertekend.