ECLI:NL:CRVB:2020:1418
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep Wajong-uitkering en arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon, omdat zij arbeidsvermogen zou hebben. Appellante, geboren in 1988, ontving sinds 2006 een Wajong-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na de invoering van de Wajong 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot de verlaging van haar uitkering per 1 januari 2018. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij de rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen als zorgvuldig en gemotiveerd beschouwde. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij geen arbeidsvermogen heeft, maar heeft dit niet onderbouwd met objectieve medische gegevens. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de beslissing van het Uwv. De Raad concludeert dat appellante gedurende ten minste vier uur per dag belastbaar is en dat zij beschikt over basale werknemersvaardigheden, wat haar in staat stelt om eenvoudig, gestructureerd werk te verrichten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.