ECLI:NL:CRVB:2020:1418

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
17/3723 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep Wajong-uitkering en arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon, omdat zij arbeidsvermogen zou hebben. Appellante, geboren in 1988, ontving sinds 2006 een Wajong-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na de invoering van de Wajong 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot de verlaging van haar uitkering per 1 januari 2018. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij de rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen als zorgvuldig en gemotiveerd beschouwde. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij geen arbeidsvermogen heeft, maar heeft dit niet onderbouwd met objectieve medische gegevens. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de beslissing van het Uwv. De Raad concludeert dat appellante gedurende ten minste vier uur per dag belastbaar is en dat zij beschikt over basale werknemersvaardigheden, wat haar in staat stelt om eenvoudig, gestructureerd werk te verrichten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/3723 Wajong
Datum uitspraak: 8 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 maart 2017, 16/3312 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1988, heeft in verband met een verstandelijke beperking sinds 7 oktober 2006 (de achttiende verjaardag van appellante) een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Bij brief van 22 december 2015 heeft het Uwv aan appellante een voorlopige beoordeling arbeidsvermogen gestuurd, waarin is vermeld dat aangenomen wordt dat appellante arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft in reactie daarop te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze beoordeling. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 29 maart 2016 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Bij besluit van 28 december 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 29 maart 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en door hen gemotiveerd en op inzichtelijke wijze is getoetst of bij appellante sprake is van arbeidsvermogen. Appellante heeft haar stelling, dat zij geen arbeidsvermogen heeft, niet met objectief medische gegevens onderbouwd. Gelet hierop heeft de rechtbank het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante ten tijde in geding beschikte over arbeidsvermogen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep betwist dat zij arbeidsvermogen heeft.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep volstaan met een herhaling van haar standpunt dat zij geen arbeidsvermogen heeft en onverminderd volledig arbeidsongeschikt is te achten. Appellante heeft dit standpunt verder niet onderbouwd. De rechtbank heeft het standpunt van appellante gemotiveerd besproken en verworpen. Het oordeel van de rechtbank, en de overwegingen waarop dit berust, worden volledig onderschreven. Het Uwv heeft overtuigend gemotiveerd dat appellante gedurende ten minste vier uur per dag belastbaar is en ten minste een uur aaneengesloten kan werken. Uit haar opleiding, stages en het vaste dienstverband dat appellante sinds februari 2013 bij [naam BV] heeft, blijkt dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden. De analyse arbeidsvermogen wijst uit dat appellante is aangewezen op redelijk eenvoudig, voorgestructureerd, praktisch werk in een rustige en voorspelbare werkomgeving. Er dient geen sprake te zijn van een solitaire functie. Zo nodig dient er sprake te zijn van extra begeleiding en ondersteuning op de werkplek. De geselecteerde taak ‘handmatig afwassen’ voldoet aan deze voorwaarden. Er is geen aanleiding het Uwv niet in dit goed gemotiveerde standpunt te volgen.
4.2.
Aangezien appellante arbeidsvermogen heeft is haar Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 terecht verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
4.3.
De overwegingen 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) C.M. van de Ven