ECLI:NL:CRVB:2020:1414

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
20/843 WMO-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep inzake griffierecht niet tijdig betaald

Op 8 juli 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. F.S. Jansen, had een verzoek ingediend op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit verzoek was gericht aan de voorzieningenrechter van de Raad, omdat er onverwijlde spoed was vereist in verband met de betrokken belangen.

Echter, het griffierecht van € 131,- was niet binnen de gestelde termijn betaald. De gemachtigde van verzoekster was herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, met duidelijke deadlines. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet tijdig voldaan, wat leidde tot de conclusie dat verzoekster in verzuim was.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Awb geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door D.S. de Vries, in aanwezigheid van griffier E. Blijleven, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 8 juli 2020
20/843 WMO-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam

PROCESVERLOOP

Namens verzoekster heeft mr. F.S. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om toepassing van het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb.

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb zijn onder meer de artikelen 8:81, 8:82 en 8:83 van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Ingevolge artikel 8:81 in samenhang met artikel 8:104 van de Awb, kan indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep bij de Raad is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen dat vereist.
Artikel 8:82, eerste lid, van de Awb bepaalt dat van de verzoeker een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:82, derde lid, is artikel 8:41, derde tot en met zesde lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn voor de bijschrijving of storting van het griffierecht in beginsel twee weken bedraagt.
Bij brief van 29 februari 2020 is de gemachtigde van verzoekster erop gewezen dat een
griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 14 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 15 maart 2020 is de gemachtigde van verzoekster nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, verzoekster er rekening mee moet houden dat het verzoek om voorlopige voorziening niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat verzoekster niet in verzuim is geweest. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen moet dan ook kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van E. Blijleven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2020.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) E. Blijleven