ECLI:NL:CRVB:2020:140

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2020
Publicatiedatum
23 januari 2020
Zaaknummer
17/1165 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm op nabestaandenuitkering in het kader van de Algemene nabestaandenwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die een nabestaandenuitkering ontvangt op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW), woont in Marokko en heeft bezwaar gemaakt tegen de toepassing van de kostendelersnorm door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had vastgesteld dat appellante met meerderjarige personen in dezelfde woning woont, wat leidt tot een verlaging van haar uitkering. De Raad oordeelt dat de Svb zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de woonsituatie van appellante. De stelling van appellante dat zij alleen woont en dat haar woongedeelte afsluitbaar is, werd niet onderbouwd met objectieve gegevens. De Raad bevestigt dat de kostendelersnorm terecht is toegepast, aangezien appellante met haar twee meerderjarige zoons in dezelfde woning woont. De Raad komt tot de conclusie dat de Svb de juiste procedure heeft gevolgd en dat de bewijslast bij appellante ligt om aan te tonen dat de Svb onterecht heeft gehandeld. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

17.1165 ANW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 december 2016, 15/8297 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 23 januari 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 21 februari 2019. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Roy van Zuydewijn. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A. Slovacek en mr. A.F.L.B. Metz. Omdat het onderzoek niet volledig is geweest, heeft de Raad het onderzoek heropend.
De Svb heeft een rapport van de Sociaal Attaché in Marokko van 7 maart 2019 en andere stukken aan de Raad toegezonden. Namens appellante is desgevraagd op dit rapport gereageerd en zijn nog nadere stukken aan de Raad toegestuurd.
Het geding is vervolgens behandeld ter zitting van de Raad op 12 december 2019. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Roy van Zuydewijn. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Metz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontvangt een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) en woont in Marokko. Bij brief van 18 december 2014 heeft de Svb appellante geïnformeerd over de wijziging in de ANW met ingang van 1 juli 2015, op grond waarvan de uitkering lager kan worden als de uitkeringsgerechtigde met een of meer personen van 21 jaar of ouder op hetzelfde adres woont; de zogenoemde kostendelers. Bij formulier ondertekend op 6 april 2015 heeft appellante over haar woonsituatie verklaard, dat zij woont met [A.], de echtgenote van haar overleden zoon, en met haar kleinzoon. Op grond van die gegevens heeft de Svb vastgesteld dat appellante met een kostendeler op hetzelfde adres woont. Dit heeft geleid tot het besluit van 30 juni 2015, waarbij de Svb appellante heeft laten weten dat haar uitkering in verband met de invoering van de kostendelersnorm in de ANW met ingang van 1 juli 2015 geleidelijk zal worden verlaagd van 70% van het minimumloon naar uiteindelijk 50% van het minimumloon per 1 januari 2019.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 13 november 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 juni 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank – kort gezegd – overwogen dat de toepassing van de kostendelersnorm ten aanzien van appellante niet in strijd is met een aantal internationaalrechtelijke bepalingen.
3.1.
Bij brief van 19 januari 2017 heeft appellante de Svb meegedeeld dat haar schoondochter en kleinzoon niet meer bij haar wonen en niet meer ten laste van haar komen. Appellante stelt alleen te wonen; niemand woont bij haar.
3.2.
Tijdens de zitting van de Raad op 21 februari 2019 is door partijen meegedeeld dat de Svb opdracht heeft gegeven aan de Sociaal Attaché in Marokko om een onderzoek in te stellen naar de woon- en leefsituatie van appellante en haar schoondochter. Dit onderzoek heeft door middel van een huisbezoek plaatsgevonden op 30 januari 2019. De Raad heeft vervolgens de zaak aangehouden in afwachting van het rapport van de Sociaal Attaché en het nadere standpunt van de Svb.
3.3.
Bij brief van 12 maart 2019 heeft de Svb het onderzoeksrapport van de Sociaal Attaché van 7 maart 2019 aan de Raad toegezonden. De onderzoeksbevindingen van de Sociaal Attaché hebben de Svb geen aanleiding gegeven een ander standpunt in te nemen. Anders dan appellante eerder heeft gesteld, is zij in de hier in geding zijnde periode nimmer alleen woonachtig geweest op het bij de Svb bekende adres. Tijdens het huisbezoek op 30 januari 2019 heeft appellante verklaard dat haar zoon [B.] van 31 jaar oud altijd bij haar heeft gewoond, ook in de periode dat haar schoondochter nog bij haar woonde. Bovendien woont ook de andere zoon van appellante, [C.], sinds 2011 bij haar in huis tezamen met zijn twee kinderen. Op grond van dit rapport heeft de Svb geconcludeerd dat appellante met haar twee meerderjarige kinderen hoofdverblijf in dezelfde woning had en heeft en dat zij de kosten met hen kan delen. De kostendelersnorm is dan ook terecht toegepast op de uitkering van appellante.
3.4.
In reactie hierop heeft appellante gesteld dat uit het rapport van 7 maart 2019 niet de conclusie kan worden getrokken dat zij met haar zoons hoofdverblijf heeft in dezelfde woning en dus als kostendelers moeten worden aangemerkt. Het pand waarin zij woont is gesplitst in drie etages. De begane grond bestaat uit twee (lege) garages. De eerste verdieping wordt door appellante bewoond en de tweede verdieping wordt bewoond door haar zoon [C.] en zijn kinderen en haar zoon [B.]. Zij en haar zoons zijn eigenaren van het pand. Ter onderbouwing van haar stelling heeft appellante twee foto’s en een situatietekening van het trappenhuis van de woning aan de Raad toegestuurd. Verder is benadrukt dat beide etages beschikken over eigen voorzieningen en een elektriciteitsmeter. Volgens appellante is sprake van een belastend besluit en ligt de bewijslast bij de Svb om aan te tonen dat sprake is van kostendelers.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met ingang van 1 juli 2015 is met artikel 17, vijfde lid, van de ANW in samenhang met artikel 70 van de ANW de kostendelersnorm in de ANW ingevoerd. Volgens deze artikelen wordt, indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, de nabestaandenuitkering geleidelijk verlaagd van 70% van het netto minimumloon naar: 68% per 1 juli 2015, 65% per 1 januari 2016, 60% per 1 januari 2017, 55% per 1 januari 2018 en 50% van het netto minimumloon per 1 januari 2019. Bepaalde situaties zijn uitgezonderd van de kostendelersnorm. Deze uitzonderingssituaties zijn neergelegd in artikel 17, leden 6 en 7 van de ANW en zijn in dit geding niet aan de orde.
4.2.
Tussen partijen is primair in geschil of de Svb terecht bij besluit van 30 juni 2015 heeft vastgesteld dat appellante met een of meer meerderjarige personen hoofdverblijf heeft in dezelfde woning en zij dus samenwoont met een of meer kostendelers.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat de Svb op de lopende ANW-uitkering van appellante vanaf 1 juli 2015 de kostendelersnorm toepast. Dit is een belastend besluit, waarbij het aan de Svb is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van de kostendelersnorm is voldaan in beginsel op de Svb. Indien dit op grond van de gepresenteerde feiten aannemelijk is gemaakt, ligt het op de weg van appellante de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
4.4.
Op het formulier van 6 april 2015 heeft appellante met betrekking tot haar woonsituatie vermeld dat zij samenwoont met haar schoondochter [A.] en kleinkind. De Svb heeft bij zijn besluitvorming mogen afgegaan op deze mededeling.
4.5.
In januari 2017 heeft appellante aan de Svb meegedeeld dat haar woonsituatie is gewijzigd en dat zij alleen woont. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb onderzoek naar de woonsituatie van appellante laten verrichten. Pas tijdens dit onderzoek op 30 januari 2019 heeft appellante verklaard dat haar twee meerderjarige zoons ook in hetzelfde huis wonen. [C.] woont sinds 2011 met zijn kinderen op de tweede verdieping. Zoon [B.] woonde bij appellante op de eerste verdieping totdat schoondochter [A.] de kamer op de tweede verdieping verliet op 8 juni 2015. Sindsdien woont [B.] op de tweede verdieping. Verder heeft appellante verklaard dat op de eerste verdieping een keuken, een badkamer met toilet, een woonkamer en twee slaapkamers zijn, waarvan één ongebruikt. Op de tweede verdieping zijn twee slaapkamers, een keuken, een badkamer met toilet en een open ruimte in het midden die als woonkamer dient. Uit de beschrijving in het rapport van 7 maart 2019 blijkt niet dat (zoals appellante voor het eerst in hoger beroep heeft gesteld) het hier zou gaan om twee zelfstandige woningen, maar veeleer dat de drie verdiepingen als één zelfstandige woning moeten worden aangemerkt. Naar het oordeel van de Raad heeft de Svb zorgvuldig en voldoende onderzoek naar de woonsituatie van appellante verricht. De onderzoeksbevindingen van de Sociaal Attaché neergelegd in het rapport van 7 maart 2019, bezien in onderlinge samenhang met de overige gegevens uit het dossier, bieden een toereikende grondslag voor het standpunt van de Svb dat appellante met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning haar hoofdverblijf had en heeft.
4.6.
Hieraan kan niet afdoen de enkele stelling van appellante dat haar woongedeelte op de eerste verdieping afsluitbaar is en de eerste en tweede verdieping beschikken over aparte elektriciteitsmeters, nu deze stelling niet met objectieve en verifieerbare gegevens is onderbouwd. Ook met de overgelegde foto’s van het trappenhuis heeft appellante geen duidelijk en verifieerbaar beeld van de woonsituatie kunnen schetsen en dus niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt van de Svb onjuist is.
4.7.
Voor zover appellante de overige hoger beroepsgronden tegen de aangevallen uitspraak heeft gehandhaafd, wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 4 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1291.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat de Svb terecht de kostendelersnorm op de nabestaandenuitkering van appellante heeft toegepast. Het hoger beroep slaagt dan ook niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigd de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en T.L. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) B.V.K. de Louw