ECLI:NL:CRVB:2020:1399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
18/2021 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, geboren in 1991, had op 27 mei 2016 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag op 20 juni 2016, omdat appellant volgens de arbeidsdeskundige over arbeidsvermogen beschikt. Appellant heeft vervolgens meerdere keren geprobeerd om de beslissing van het Uwv aan te vechten, maar het Uwv bleef bij zijn standpunt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden onderbouwen.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht naar het arbeidsvermogen van appellant. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld door zijn aanvraag als herhaalde aanvraag te behandelen zonder aanvullende informatie op te vragen bij zijn behandelaren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad bevestigde dat het Uwv de aanvraag inhoudelijk had beoordeeld en dat er geen aanwijzingen waren dat het onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de beslissing van de rechtbank Rotterdam terecht was en bevestigde deze.

Uitspraak

18.2021 WAJONG

Datum uitspraak: 7 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 maart 2018, 17/4096 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1991, heeft op 27 mei 2016 een aanvraag ingediend op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten 2015 (Wajong). Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft onderzoek verricht, waarvan verslag is gedaan op 10 juni 2016. Bij besluit van 20 juni 2016 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong‑uitkering toe te kennen, omdat appellant volgens de arbeidsdeskundige over arbeidsvermogen beschikt.
1.2.
Op 21 september 2016 heeft appellant een aanvraag ‘Beoordeling arbeidsvermogen’ ingediend. Appellant heeft bij dit verzoek informatie van een orthopedisch chirurg van 29 augustus 2016 gevoegd. Bij besluit van 2 december 2016 heeft het Uwv, na een onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, geweigerd om van het besluit van 20 juni 2016 terug te komen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die ertoe leiden dat de genomen beslissing onjuist zou zijn.
1.3.
Bij besluit van 29 juni 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 2 december 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan ten grondslag ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 april 2017 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 juni 2017.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt volgens de rechtbank duidelijk dat een medisch inhoudelijk (en arbeidskundig) onderzoek is verricht naar het arbeidsvermogen van appellant. Daarom heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank de herhaalde aanvraag (mede) op inhoudelijke gronden afgewezen, zodat het bestreden besluit getoetst dient te worden als ware dit het eerste besluit over die aanvraag. Volgens de rechtbank is het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig verricht en bestaat geen aanleiding om aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De verzekeringsarts heeft appellant lichamelijk en psychisch onderzocht en beschikte daarbij over de informatie van de behandelaren van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op de hoorzitting van 24 april 2017 geobserveerd en alle beschikbare medische informatie inzichtelijk bij de beoordeling betrokken. Dat de verzekeringsarts een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant heeft de rechtbank niet gevolgd, waarbij in aanmerking is genomen dat appellant zijn standpunt niet met nieuwe medische gegevens heeft onderbouwd. Tot slot is volgens de rechtbank voldoende toegelicht dat en hoe rekening is gehouden met het standpunt dat reizen voor appellant zeer inspannend is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij geen arbeidsvermogen heeft en dat het Uwv onzorgvuldig onderzoek heeft verricht naar zijn arbeidsvermogen, omdat zijn aanvraag direct als herhaalde aanvraag is behandeld. Ten onrechte is nu geen informatie opgevraagd bij zijn behandelaren.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het relevante wettelijk kader wordt verwezen naar rechtsoverweging 9 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of appellant arbeidsvermogen heeft.
4.3.
Wat appellant daarover in hoger beroep, zonder nadere medische onderbouwing, heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden volledig en voldoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.
De grond van appellant, dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig is geweest omdat het Uwv ten onrechte zijn aanvraag heeft behandeld als een herhaalde aanvraag, slaagt niet. Gelet op de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige is de op 21 september 2016 door appellant ingediende aanvraag ‘Beoordeling arbeidsvermogen’ inhoudelijk beoordeeld als ware het een eerste aanvraag. Uit deze rapporten valt op geen enkele wijze af te leiden dat het medisch en arbeidskundig onderzoek beperkt is gebleven tot de vraag of sprake is geweest van nieuw gebleken feiten of omstandigheden, zodat niet valt in te zien dat de onderhavige beoordeling naar het arbeidsvermogen van appellant door het Uwv om die reden onzorgvuldig zou zijn verricht. Voorts beschikten de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep bij hun beoordeling over uitgebreide medische informatie van de behandelend artsen van appellant.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van M.D.F. Smit-de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M.D.F. Smit-de Moor