4.4.Aan de EZWb zijn drie functies ten grondslag gelegd, waaronder de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). In de omschrijving van deze functie staat dat een goed geheugen is vereist voor een print lay-out. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gesteld dat appellant op het gebied van geheugen/herinneren een kladblokje zou kunnen bijhouden mocht het noodzakelijk zijn om een afspraak te onthouden. Deze arbeidsdeskundige heeft vervolgens desgevraagd in hoger beroep nader toegelicht dat, volgens informatie van de arbeidskundig analist, door het soms grote aantal componenten, welke in de juiste volgorde moeten worden geplaatst, een goed geheugen in de functie van productiemedewerker industrie nodig is om de productienorm te halen. Als bij elke component telkens weer op de tekening zou moeten worden gekeken zou de productienorm volgens de arbeidsdeskundig analist niet worden gehaald. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uit de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemaakt dat het herinneren bij appellant ondanks de complexiteit niet in die mate beperkt is dat hij genoodzaakt is om telkens op de tekening te moeten kijken. Er zijn, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, geen problemen met het kortetermijngeheugen. Gelet op de beperkingen die zijn aangenomen bij de items 1.1, 1.2 en 1.3 wordt deze motivering niet gevolgd. In de FML is een beperking aangenomen bij het item 1.3. Deze beperking houdt volgens de toelichting in dat appellant regelmatig dingen apart moet opschrijven als geheugensteun om de continuïteit van het handelen te waarborgen. In de functie van productiemedewerker industrie is een goed geheugen vereist, en is het gebruik van schriftelijke geheugensteuntjes nu juist niet aan de orde, omdat de productienorm dan niet wordt gehaald. Dat, zoals de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kennelijk heeft aangenomen, het kortetermijngeheugen van appellant niet, maar het langetermijngeheugen (dan dus) wel zou zijn beperkt, volgt daarbij niet uit de bevindingen van de verzekeringsartsen en is overigens ook niet op voorhand waarschijnlijk te achten omdat geheugenproblemen zich doorgaans als eerste in het kortetermijngeheugen manifesteren. Geconcludeerd wordt dat de functie van productiemedewerker industrie niet aan de EZWb ten grondslag kon worden gelegd. Gevolg hiervan is dat er onvoldoende functies overblijven. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
5. De overwegingen 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zal de Raad zelf voorzien en het besluit van 3 maart 2016 herroepen. Daarmee vervalt de beëindiging van de ZW-uitkering per 4 april 2016.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 525,- in bezwaar (€ 525,- voor kosten voor rechtsbijstand), € 9.775,62,- in beroep (2 x € 525,- voor kosten voor rechtsbijstand en € 8.725,62,- voor kosten van deskundigen) en € 1.358,55 in hoger beroep (2 x € 525,- voor kosten voor rechtsbijstand en €308,55 voor kosten deskundige), in totaal € 11.659,17.