ECLI:NL:CRVB:2020:138
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een schoonmaakster in het kader van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die als schoonmaakster heeft gewerkt en zich ziek heeft gemeld met hand-, arm- en psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de klachten van appellante correct waren ingeschat. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv, dat haar met ingang van 3 mei 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt achtte. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de onzorgvuldigheid van het onderzoek naar haar psychische klachten, overwogen. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderzoek heeft gedaan en dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.