ECLI:NL:CRVB:2020:138

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
18/2940 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een schoonmaakster in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die als schoonmaakster heeft gewerkt en zich ziek heeft gemeld met hand-, arm- en psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de klachten van appellante correct waren ingeschat. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv, dat haar met ingang van 3 mei 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt achtte. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de onzorgvuldigheid van het onderzoek naar haar psychische klachten, overwogen. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderzoek heeft gedaan en dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2940 WIA

Datum uitspraak: 22 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2018, 17/5402 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. El Haddouchi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. El Haddouchi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als schoonmaakster voor ongeveer 11 uur per week. Op 6 mei 2015 heeft zij zich ziek gemeld met hand-, arm- en psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 maart 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 6 april 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 3 mei 2017 een WIA‑uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 8 augustus 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 24 juli 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 7 augustus 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 25 juli 2017 een gewijzigde FML opgesteld waarin meer beperkingen zijn opgenomen voor de psychische klachten van appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee van de vijf door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies laten vervallen. Op basis van de drie resterende functies blijft appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek, gelet op de onderzoeksactiviteiten die door de verzekeringsartsen zijn uitgevoerd, voldoende zorgvuldig is geweest. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de klachten van appellante door het Uwv juist zijn ingeschat en correct zijn vertaald naar beperkingen. Wat betreft de fysieke belastbaarheid wordt geen discrepantie gezien tussen wat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen en wat naar voren komt in de stukken van de behandelend sector. Over de mentale belastbaarheid is overwogen dat uit vaste rechtspraak volgt dat het bij de bepaling van de belastbaarheid niet zozeer gaat om de gestelde diagnose, als wel om de beperkingen die voortvloeien uit ziekte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 januari 2018 geconcludeerd dat ook als de diagnose PTSS wordt aangenomen, er geen reden is voor verdere bijstelling van de al aangegeven arbeidsbeperkingen. Uit de informatie van de behandelend sector blijkt naar het oordeel de rechtbank niet dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit punt onjuist zijn. De rechtbank overweegt ten slotte dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep is ingegaan op de drie elementen voor een urenbeperking namelijk verminderde beschikbaarheid, energetische beperkingen en een preventieve indicatie en deugdelijk heeft onderbouwd dat er geen indicatie is voor een (verdergaande) urenbeperking.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek naar haar psychische klachten onzorgvuldig is geweest omdat tijdens de hoorzitting onvoldoende is doorgevraagd op de achterliggende oorzaak van haar psychische klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder ten onrechte geconcludeerd dat er geen reden is meer beperkingen aan te nemen. Appellante heeft verwezen naar de brief van psychiater S. Sidali van 11 december 2017 waarin naast de diagnose PTSS ook wordt vermeld dat appellante niet belastbaar is. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet heeft gemotiveerd waarom geen urenbeperking op energetische of preventieve gronden aangenomen hoeft te worden. De slaapproblematiek in combinatie met de psychische en lichamelijke klachten moeten volgens haar tot een urenbeperking leiden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft het Uwv verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 augustus 2018.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA met ingang van 3 mei 2017.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, wordt onderschreven. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, een anamnese afgenomen, informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken en eigen onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de gegevens in het dossier, het bijwonen van de hoorzitting en eigen aanvullend medisch onderzoek geconcludeerd dat appellante vanwege haar psychische klachten meer beperkt is dan door de verzekeringsarts is aangenomen. Dat tijdens de hoorzitting onvoldoende werd doorgevraagd naar haar psychische klachten blijkt niet uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 juli 2017. In dit rapport worden de psychische klachten en de aanleiding daarvoor uitgebreid beschreven.
4.3.
Met de rechtbank wordt ook geoordeeld dat er geen reden bestaat voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. In de brief van psychiater Sidali van 11 december 2017 is weliswaar vermeld dat appellante niet belastbaar is, maar in de brief wordt niet gemotiveerd waarom de beschreven onderzoeksbevindingen van de psychiater tot die conclusie leiden. De psychiater heeft in de brief ook vermeld dat de beoordeling van beperkingen buiten de doelstelling van het diagnostisch onderzoek liggen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 15 januari 2018 en 24 augustus 2018 gereageerd op de medische informatie van de psychiater. In de reactie van 24 augustus 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ontvangen gegevens en de eerdere bevindingen van zijn onderzoek uitvoerig en inzichtelijk beschreven. Hij heeft afdoende gemotiveerd dat op de datum in geding de depressieve klachten op de voorgrond stonden en dat appellante in staat was om activiteiten uit te voeren en geen aanleiding bestond om de belastbaarheid aan te passen. In de rapporten van 24 juli 2017, 30 oktober 2017 en 24 augustus 2018 is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook afdoende gemotiveerd waarom geen reden bestaat een (verdergaande) urenbeperking aan te nemen. Daarbij is aandacht besteedt aan alle drie de indicatiegebieden die in de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid worden genoemd. Appellante heeft geen medische informatie in het geding gebracht die doet twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De door appellante tijdens de zitting genoemde handklachten waren bekend bij de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep en zijn rond de datum in geding door hen onderzocht. De na de datum in geding opgetreden verergering van deze klachten moeten bij de huidige beoordeling buiten beschouwing worden gelaten.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de FML van 25 juli 2017 wordt geen reden gezien te twijfelen aan de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 augustus 2017 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom appellante in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2020.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) H. Spaargaren