ECLI:NL:CRVB:2020:1371
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-vervolguitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die in België woont, had hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar WGA-vervolguitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak draait om de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 4 januari 2017.
Appellante was voorheen werkzaam als analiste en had zich in 2010 ziek gemeld. Na een periode van arbeidsongeschiktheid ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering, die later werd omgezet naar een WGA-vervolguitkering. Het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 80%, maar na een herbeoordeling in 2016 concludeerde het Uwv dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren. In hoger beroep herhaalde appellante haar klachten en voerde zij aan dat de verzekeringsartsen meer beperkingen hadden moeten aannemen, maar de Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellante in staat was de geselecteerde functies te vervullen, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een onafhankelijke deskundige. De beslissing werd genomen zonder veroordeling in proceskosten.