ECLI:NL:CRVB:2020:1360

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
18/249 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang bij verplichting tot het zoeken van vrijwilligerswerk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen aan appellante de verplichting had opgelegd om twintig uur per week vrijwilligerswerk te zoeken. Appellante heeft inmiddels vrijwilligerswerk gevonden en werkt sinds 1 april 2017 bij het Moedercentrum, waar haar uren zijn uitgebreid naar twaalf uur per week.

De Raad heeft zich in deze uitspraak gericht op de vraag of appellante nog procesbelang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep, nu zij de verplichting om vrijwilligerswerk te zoeken niet meer hoeft na te komen. De gemachtigde van het college heeft ter zitting aangegeven dat er geen maatregel is opgelegd aan appellante en dat zij geen belang heeft bij de beoordeling van de opgelegde verplichting.

Gelet op deze omstandigheden heeft de Raad geconcludeerd dat het procesbelang van appellante is komen te vervallen, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien er geen geschil meer is. De uitspraak is openbaar gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

18.249 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 december 2017, 16/3518 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 23 juni 2020
Zitting heeft: G.M.G. Hink
Griffier: R.I.S. van Haaren
Namens appellante is mr. J.E.A.H. Verstraelen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.J.P. Pozun, die via videobellen heeft deelgenomen aan de zitting.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 2 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 oktober 2016 (bestreden besluit), heeft het college - voor zover hier van belang - aan appellante de verplichting opgelegd om voor twintig uur per week vrijwilligerswerk te zoeken.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Vast staat dat appellante vrijwilligerswerk heeft gevonden. Sinds 1 april 2017 werkt zij als vrijwilliger bij het Moedercentrum [naam] voor minimaal acht uur per week en sinds februari 2019 zijn de uren van appellante uitgebreid naar twaalf uur per week.
Gelet hierop ziet de Raad zich voor de vraag gesteld welk procesbelang appellante nog heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het college gemeld dat aan appellante in september 2019 de verplichting is opgelegd om twaalf uur per week vrijwilligerswerk te verrichten bij het Moedercentrum [naam] Verder heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat aan appellante geen maatregel is opgelegd en ook niet zal worden opgelegd voor de in geschil zijnde opgelegde verplichting tot het zoeken van vrijwilligerswerk. Appellante heeft desgevraagd geen belang bij de beoordeling van de in juni 2016 opgelegde verplichting naar voren gebracht.
Dit betekent dat het belang van appellante bij een beoordeling van het hoger beroep is komen te ontvallen. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat daarom geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
R.I.S. van Haaren G.M.G. Hink